Psalms 104:13-14

God zorgt voor Zijn schepping

“De bronnen”, waarbij we aan de regenwolken kunnen denken, worden door God bestuurd (Ps 104:10; vgl. Jb 37:11-12; Jb 38:25-26). Hij bepaalt dat ze hun water “tussen de bergen” moeten uitgieten, waardoor de waterstromen naar de dalen worden gevoerd. Het gaat om de droge rivierbeddingen, de wadi’s. Als het regent, stromen ze vol en vormen ze rivieren die tussen de bergen door stromen. De waterbronnen zijn de plaatsen waar het water van de wadi’s bij elkaar komen.

Door dit bewateringssysteem dat God heeft gemaakt, hebben “alle dieren van het veld te drinken” (Ps 104:11). Zo houdt Hij hen in leven. Ook “de wilde ezels lessen er hun dorst”. Wilde ezels leven in de droge woestijn en hebben het water hard nodig. De meest ontembare dieren, die ver van de mens verwijderd leven en volledig onafhankelijk zijn van zijn hulp, zijn voor God een voorwerp van zorg.

God zorgt er ook voor dat de vogels kunnen drinken. Hij heeft de waterplaatsen zo gemaakt, dat “de vogels in de lucht” daarbij kunnen wonen (Ps 104:12). Bij de wateren groeien bomen en planten waar de vogels kunnen wonen en hun voedsel vinden. Ze drinken en keren terug naar hun plaats in de takken waar ze hun stem laten horen door tot Gods eer te zingen, als het ware om Hem te bedanken voor Zijn zorg voor hen.

Het water komt direct uit de tegenwoordigheid van God, “vanuit Zijn hemelzalen” (Ps 104:13). Van daaruit “bevochtigt” Hij “de bergen”. Dat “de aarde wordt verzadigd door de vrucht van Uw werken” wil zeggen dat de rivieren, als vrucht van Gods werk in het geven van regen, de aarde verzadigen met water waardoor de aarde vruchtbaar wordt. Door de regen doet God “gras groeien voor de dieren”, evenals bijvoorbeeld koren als “gewas ten dienste van de mens” (Ps 104:14). Zo brengt God voor alle schepselen op aarde “voedsel uit de aarde voort”.

Wijn, olie en brood (Ps 104:15) worden voorgesteld als voedsel dat uit de aarde voortkomt. In feite zijn het de eindproducten van druiven, olijven en tarwe nadat ze door de mens zijn bewerkt. Het is goed te blijven zien dat het eindproduct zijn oorsprong in de aarde heeft waar God het heeft laten groeien (1Ko 3:7). Tevens is het goed eraan te denken dat het eindproduct alleen tot stand is gekomen omdat God daarvoor aan de mens de wijsheid en kracht heeft gegeven. We zien hier dat de HEERE niet alleen de Schepper is. Hij is ook de Onderhouder van de schepping, Zijn schepselen en dus ook van de mens is.

De drie grondstoffen waarvan de eindproducten zijn gemaakt, zijn de samenvatting van de vrucht van het land. Ze worden vaak in één adem genoemd: “uw koren, uw nieuwe wijn en uw olie” (Dt 7:13; Dt 11:14; Dt 12:17; Dt 14:23; Dt 18:4). Wijn wordt hier verbonden met vreugde (vgl. Ri 9:13; Pr 10:19). De olie is een beeld van de Heilige Geest met Wie de gelovige is gezalfd (1Jh 2:20; 27). In het brood zien we een beeld van de Heer Jezus, Die het brood van het leven is (Jh 6:35).

Er is niet alleen overvloed van alles op die ene, zelfde aarde, maar ook grote verscheidenheid. Met het water dat God geeft, worden ook “de bomen van de HEERE … verzadigd” (Ps 104:16). De bomen torenen indrukwekkend hoog boven het gras uit. Daarom worden ze ‘bomen van de HEERE’ genoemd. Vergelijk “machtige ceders”, waar letterlijk “ceders van God” staat (Ps 80:11). De bomen leveren veel soorten vrucht, maar ook hout om mee te bouwen. Hout kan ook als brandhout dienen, zowel voor de offers als om te koken.

Bomen zijn daarbij een plaats waar de vogeltjes nestelen, waar ze hun jongen krijgen en voeden en beschermen (Ps 104:17; Ps 104:12). De ooievaar wordt bij name genoemd, evenals de cipressen, de bomen waar hij zijn huis heeft. Cipressenhout is gebruikt bij de bouw van de tempel (1Kn 5:8; 10; 1Kn 6:15; 34; 2Kr 2:8; 2Kr 3:5). De ooievaar is een onreine vogel (Lv 11:19; Dt 14:18), maar kent zijn vaste tijden (Jr 8:7) en heeft ook zijn vaste woonplaats. Beide zijn hem door God gegeven.

Voor de steenbokken en voor de klipdassen heeft God een ander onderkomen gemaakt (Ps 104:18). Elk dier heeft van God een eigen onderkomen gekregen. Daar voelt het zich thuis en tevens veilig. Zo zijn “de hoge bergen”, die door de mens moeilijk te beklimmen zijn, “voor de steenbokken” een gebied dat bescherming biedt. Op dezelfde wijze zijn “de rotsen … een toevluchtsoord voor de klipdassen”, die een onmachtig volk zijn (Sp 30:26).

Copyright information for DutKingComments