Psalms 104:19-23

God regelt het dag- en nachtritme

God heeft ook een unieke tijdregeling gemaakt (Ps 104:19). Hier worden we herinnerd aan de vierde scheppingsdag (Gn 1:14-19). Deze klok van God loopt nooit voor en nooit achter, maar altijd op tijd. De mens kan er zijn klok op gelijk zetten. Hij kan er ook niets aan veranderen. Het is wijsheid als hij, voor zover mogelijk, zich hieraan aanpast. De 24 uurseconomie breekt met deze regelmaat, met als gevolg veel ontwrichting van het gezins- en sociale leven.

De maan is door God gemaakt “voor de vaste tijden”. Daardoor heeft Hij de maanden als eenheid van tijd gemaakt. Deze vaste tijden heeft God ook aan Zijn volk gegeven met betrekking tot de diverse feestdagen of feesttijden die Hij wil dat ze voor Hem zullen houden (Lv 23:2; 4). Het woord voor ‘vaste tijden’ wordt in Leviticus 23 met ‘feesttijden’ vertaald. Daarmee worden de tijden bedoeld dat de HEERE Zijn volk wilde ontmoeten. Sommige van de feesten van de HEERE worden bepaald door de maan: het Pascha en het Loofhuttenfeest als het vollemaan is, en het Feest van het bazuingeschal als het nieuwemaan is.

“De zon” wordt voorgesteld als een hemellichaam dat “weet wanneer hij ondergaat”. Hij is altijd gehoorzaam aan het bevel van God daartoe. Hij gaat nooit voor zijn tijd onder. De mens weet precies waar hij met de zon aan toe is. Ook de andere schepselen waar ze met de zon aan toe zijn, in het bijzonder de nachtdieren, want die kunnen tevoorschijn komen wanneer de zon ondergaat. Alles dient tot welzijn van mens en dier.

De psalmist spreekt God weer direct aan als hij over de duisternis en de nacht spreekt (Ps 104:20). God “brengt de duisternis teweeg en het wordt nacht”. De duisternis komt en de nacht valt als gevolg van een handeling van God. Dan houdt het leven niet op, maar beginnen de nachtdieren te leven. “Alle dieren in het woud” gaan “naar buiten”, op zoek naar voedsel.

“De jonge leeuwen” laten zich horen (Ps 104:21). Ze “brullen om een prooi en verlangen van God hun voedsel”. God geeft het hun (vgl. Jb 39:1-2; Ps 147:9). Daarin zijn ze talloze mensen tot voorbeeld die voedsel verorberen zonder enige gedachte aan God. De gelovige zal God om voedsel vragen en Hem danken voor het voedsel dat Hij geeft (Mt 6:11; 1Tm 4:4-5). Hieruit blijkt opnieuw dat de HEERE de Onderhouder is van Zijn schepselen. Het gaat hier niet om de HEERE als Schepper, maar als Onderhouder. Toen Hij hemel en aarde had geschapen waren er geen roofdieren en prooi, de dieren leefden in harmonie met elkaar. Het gaat om de periode na de zondeval.

De nacht eindigt “wanneer de zon opgaat” (Ps 104:22). Het wordt licht en de duisternis wordt verdreven. Er ontstaat een nieuwe situatie. De nachtdieren weten dat hun tijd om zich van voedsel te voorzien voorbij is. Het is tijd om te gaan slapen. Ze “trekken zich terug en leggen zich neer in hun holen”. Daar zijn ze tot de zon weer ondergaat.

Bij het opgaan van de zon is het tijd voor de mens om wakker te worden, op te staan en “op weg naar zijn werk” te gaan (Ps 104:23). Op zijn werkplek aangekomen begint hij aan “zijn dienstwerk”. Daarmee is hij bezig “tot de avond toe”. Hij vindt volle voldoening in zijn dienstwerk, dat hij met al zijn creativiteit en bekwaamheid mag doen.

Copyright information for DutKingComments