Psalms 105:37-38

Israël uit Egypte uitgeleid

De ontplooiing van Gods macht in en tegen Egypte heeft de kracht van Egypte gebroken. Er was geen kracht meer om Gods volk nog langer in slavernij te houden en ook geen lust daartoe. De plagen waren Gods manier om Zijn volk uit het slavenhuis uit te leiden (Ps 105:37).

Het was geen zorgvuldig voorbereide ontsnapping of een angstige vlucht. Egypte deed het volk uitgeleide en voorzag hen van zilver en goud (Gn 15:14; Ex 3:22; Ex 11:2; Ex 12:35-36). Normaal gesproken zijn zilver en goud de buit na een overwinning bij een oorlog. Hier heeft het volk echter niet hoeven strijden, want de strijd was van de HEERE. Het volk Israël hoefde alleen maar de buit te ontvangen.

Hij voorzag hen ook van de nodige kracht, want hun krachten hadden ze onder het harde slavenjuk verbruikt. Daardoor was er “onder hun stammen … niemand die struikelde” (vgl. Js 5:27; Zc 12:8). Hij ondersteunde hen door Zijn aanwezigheid. Wat een geweldige God is Hij voor Zijn volk!

“Egypte was blij” met hun vertrek omdat dit het einde van de plagen betekende (Ps 105:38; Ex 12:33). Door die plagen was er “angst” voor Gods volk “op hen gevallen” (vgl. Gn 31:42; Gn 35:5; Es 9:2). Het land was verwoest door alle plagen. In alle huizen was verdriet over de dood van de eerstgeborene. Het was angst voor de God van dit volk. Hij had immers Zijn plagen over Egypte gebracht, die het bewijs zijn van Gods zorg voor Zijn volk.

Na hun uittocht uit Egypte was Gods zorg voor Zijn volk niet gestopt. God is voor Zijn volk blijven zorgen. Voor hun reis door de woestijn heeft Hij voor een bedekking tegen de hitte overdag gezorgd door “een wolk” (Ps 105:39). Door die wolk heeft Hij hen ook geleid. Tijdens de nacht werd die wolk een vuurkolom om hen te leiden (Ex 13:21-22; vgl. Js 4:5-6).

Op hun gebed om voedsel heeft Hij geantwoord door “kwartels” te laten komen en hen met “hemels brood”, het manna, te verzadigen (Ps 105:40; Ex 16:13-16). Om hun dorst te lessen heeft Hij “een rots” geopend “en er vloeide water uit” (Ps 105:41; Ex 17:1-7). Deze heeft hen als “een rivier door de dorre plaatsen” steeds van fris water voorzien (Js 41:18; Js 48:21; 1Ko 10:4).

Hij heeft voor al deze weldaden een reden, wat we zien aan het woord “want” (Ps 105:42). Hij heeft dit allemaal gedaan omdat “Hij dacht aan Zijn heilige woord, aan Abraham, Zijn dienaar”. De voorzieningen van God voor Zijn volk bij hun uittocht uit Egypte en hun reis door de woestijn zijn allemaal onverbrekelijk verbonden aan de eed die Hij Abraham heeft gezworen. Dat Hij eraan dacht, wil niet zeggen dat Hij het was vergeten. Als Hij eraan denkt, betekent het dat Hij aan het werk gaat om Zijn gedane belofte te vervullen. Zijn heilige woord is Zijn absoluut betrouwbare woord. Hij doet, wat Hij heeft gezegd (vgl. Jz 23:14).

Hier blijkt duidelijk dat het handelen van de HEERE met het volk Israël zoals dat in deze psalm wordt geschilderd, is gebaseerd op het verbond dat Hij met Abraham heeft gesloten (Gn 15:2-21). Het is een eenzijdig verbond, dat daardoor ook een belofte kan worden genoemd.

“Zo”, op deze manier en daarom, “leidde Hij Zijn volk uit met vreugde” (Ps 105:43). Het is Zijn volk. Hun bevrijding door Hem van het slavenjuk heeft bij hen vreugde veroorzaakt. Wat zijn ze blij geweest. Zij zijn “Zijn uitverkorenen”. Alleen daarom heeft Hij zo met hen gehandeld. Wat een genade, waarover ze hebben gejuicht. Zo is Psalm 105 een illustratie van wat de HEERE in de toekomst gaat doen op grond van het nieuwe verbond, een verbond dat beter is vanwege de kracht van het bloed van het nieuwe verbond, waardoor alles genade is.

Copyright information for DutKingComments