‏ Psalms 106:46

De grote goedertierenheid van God

De slotverzen van de psalm zijn net als het begin van de psalm een loflied op de genade van God. Hij had gereageerd op hun benauwdheid en hun roepen (Ps 106:44). Het had Zijn aandacht getrokken. Hij had Zich niet van hen afgewend, maar zag hun benauwdheid en hoorde hun roepen. Hij was hen niet uit het oog verloren. Hij had Zijn oor niet voor hen gesloten. De reden daarvoor is dat Hij hen niet uit Zijn hart had verwijderd.

“Hij dacht” namelijk “aan Zijn verbond” (Ps 106:45) dat Hij met de vaderen had gesloten. Daarom dacht Hij “ten goede” aan hen. Het verbond dat Hij met hen had gesloten, de beloften die Hij had gedaan en die het verbond onvoorwaardelijk maakten, kon Hij niet vergeten. Daarom kon Hij hen niet volledig vernietigen (Lv 26:44-45). Zijn verbond maakt Hij waar en alle beloften die daaraan verbonden zijn, vervult Hij.

Het “berouw” dat Hij had, is geen spijt over een verkeerde daad of beslissing. God vergist Zich nooit en hoeft nooit ergens op terug te komen (1Sm 15:29). Als Hij ergens op terugkomt, vindt dat zijn aanleiding in “Zijn grote goedertierenheid”. Berouw betekent hier terugkomen van een bepaalde weg. Het betreft niet Gods raad, maar Gods regeringswegen.

In dit geval stopt Hij met Zijn tucht over Zijn volk omdat Hij hen anders ten volle te gronde zou richten (vgl. Ex 32:14; Ri 2:18; 2Sm 24:16). Hij kan Zijn goedertierenheid bewijzen omdat Christus aan alle voorwaarden voor het verbond heeft voldaan. Allen die met Hem verbonden zijn, ontvangen de beloften en zegeningen van het verbond.

Op grond van het werk van Zijn Zoon, dat Hij vooruitzag, heeft Hij hun barmhartigheid kunnen bewijzen (Ps 106:46). Die barmhartigheid heeft Hij bewerkt in het hart van allen die Zijn volk “als gevangenen hadden weggevoerd”. Hij heeft het volk in ballingschap laten wegvoeren als gevolg van hun ongehoorzaamheid. In hun ballingschap kwamen zij tot inkeer en riepen tot de HEERE om hulp (Ps 106:47). Daarvoor deden zij een beroep, niet op hun daden, maar op de heilige Naam van de HEERE, hun God (vgl. Ez 36:20-23).

We zien voorbeelden van de barmhartigheid die de HEERE heeft bewerkt bij allen die hen als gevangenen hadden weggevoerd bij Kores, Evil-Merodach en Arthahsasta (Ea 1:1-4; vgl. 2Kn 25:27-30; Ne 2:1-6). Daaruit blijkt de macht van God over het hart van mensen, ook van koningen (1Kn 8:50; Sp 21:1; Dn 1:9).

Deze bewijzen van goedertierenheid en barmhartigheid in de ellende die door eigen schuld over het volk is gekomen, brengen de psalmist tot een gebed en een lofprijzing. Zijn gebed is een profetisch gebed. Het ziet op de situatie waarin Gods volk in de eindtijd, de tijd van de grote verdrukking, zal zijn. Dan zullen ze bidden: “Verlos ons, HEERE, onze God, breng ons bijeen vanuit de heidenvolken.” Het is een gebed om de tussenkomst van God tot hun bevrijding uit de macht van de heidenvolken.

Als God dat doet, zullen zij in staat zijn om Zijn “heilige Naam” te “loven” op de plaats waar Hij woont, in Jeruzalem (vgl. Mt 6:9b). Ze zullen zich beroemen in Zijn lof, wat wil zeggen dat er voor hen niets anders en hogers zal zijn dan God te loven voor Zijn machtige daden.

De psalmist begint er als het ware al mee als hij het uitjubelt: “Geloofd zij de HEERE, de God van Israël” (Ps 106:48). Deze jubel zal nooit ophouden, maar “van eeuwigheid tot eeuwigheid” doorgaan. God is de aanbidding in het vrederijk en tot in alle eeuwigheid waard. De psalmist roept “heel het volk” ertoe op met een volmondig “amen” – dat betekent ‘zo is het' – daarmee in te stemmen.

Dan besluit hij de psalm zoals hij die is begonnen, met een luid “halleluja”, loof de HEERE (Ps 106:1). Zie commentaar bij Psalm 105:35.

Ps 106:1 en de Ps 106:47-48 van deze psalm komen ook voor in 1 Kronieken 16 en wel als een aansluitend gedeelte (1Kr 16:34-36). Dit onderstreept de bijzondere verbinding tussen het begin en het einde van de psalm. Bij Ps 106:1 hebben we gezien dat de aanleiding voor de oproep om God te loven Zijn goedertierenheid is die voor eeuwig is. Door daarop direct aan te sluiten met het gebed van de Ps 106:47-48 wordt duidelijk dat het vertrouwen in Gods goedertierenheid de basis is van het gebed om verlossing.

Copyright information for DutKingComments