Psalms 107:1

Inleiding

Met Psalm 107 begint het vijfde en laatste boek van Psalmen. Dit laatste boek – Psalmen 107-150 – beschrijft de wegen van God met Zijn volk, dat is het gelovig overblijfsel, waarlangs Hij hen vanuit de ballingschap terugbrengt in Zijn land (Ps 107:2-3). Dit is Gods antwoord op het gebed aan het einde van het vierde boek (Ps 106:47). De zogeheten pelgrimsliederen of opgangsliederen of trappenliederen (Psalmen 120-134) beschrijven dit. We beluisteren hierin de gevoelens van zowel de twee als de tien stammen.

Dit vijfde boek is te vergelijken met het boek Deuteronomium, het vijfde boek van Mozes. In dat boek bevindt het volk zich aan het einde van de woestijnreis en staat op het punt het beloofde land binnen te gaan. Mozes geeft een terugblik op de reis van Israël door de woestijn en een vooruitblik naar het beloofde land.

Dit zien we ook in dit vijfde boek van Psalmen. Psalm 107, de eerste psalm hiervan, beschrijft de diverse gebeurtenissen en omstandigheden waar het volk doorheen gegaan is, voordat zij het land binnentrokken. Het is een beschrijving van moeiten en beproevingen, waarbij zij de HEERE, Zijn woord en Zijn wegen beter hebben leren kennen en Hem daarvoor loven en prijzen.

We vinden daarvan vier voorbeelden in deze psalm die daarmee tegelijk een indeling van de psalm vormen:

1. De woestijn. Daarin hebben ze rondgedwaald (Ps 107:4-9).

2. De gevangenschap. Ze zijn gevangenen van de volken geweest (Ps 107:10-16).

3. Hun overtredingen. Daardoor zijn ze ziek geworden, de dood nabij (Ps 107:17-22).

4. De grote verdrukking en de gramschap waar ze doorheen zijn gegaan, voorgesteld in de storm (Ps 107:23-32).

1. Het antwoord op hun ronddwalen in de woestijn (Ps 107:4-9) is de stad met fundamenten.

2. Het antwoord op de gevangenschap (Ps 107:10-16) is de terugkeer.

3. Het antwoord op hun ziekten (Ps 107:17-22) is de genezing.

4. Het antwoord op de storm (Ps 107:23-32) is de haven van het vrederijk.

God heeft het volk steeds weer verlost wanneer het tot Hem riep. Zo zal Hij ook in de toekomst, als ze in de grote verdrukking zijn, naar hen luisteren, wanneer zij tot Hem roepen. Elke keer wordt het overblijfsel aangespoord om de HEERE te loven en te prijzen.

Dat is ook het onderwijs dat in de conclusie van deze psalm te vinden is (Ps 107:33-42). Wie dit onderwijs ter harte neemt, bewijst een wijze te zijn (Ps 107:43). De wijzen in de toekomst – de maskilim – zullen de les leren door de verbondstrouw – chesed, gunstbewijzen – van de HEERE ter harte te nemen en op Hem te vertrouwen.

Loflied voor verlossing

De psalm begint met de oproep de HEERE te loven, want Hij is goed (Ps 107:1). Zijn goedheid blijkt uit “Zijn goedertierenheid”, dat wil zeggen dat Hij eeuwig trouw is aan Zijn nieuwe verbond als de grondslag van alle zegeningen (Ps 106:1; Ps 108:5). Iedere gelovige kan het met David zeggen: “Ja, goedheid en goedertierenheid zullen mij volgen, al de dagen van mijn leven” (Ps 23:6a). Zijn goedertierenheid blijft tot in eeuwigheid en faalt nooit omdat het nieuwe verbond een eeuwig verbond is vanwege de kracht van het bloed van Christus als de grondslag van alle zegeningen (Hb 13:20).

“Zijn goedertierenheid is voor eeuwig” is een refrein. Het is en wordt gezongen bij elk herstel van Israël, dat door de goedertierenheid van de HEERE plaatsvindt:

a. Bij de verlossing van Israël uit Egypte (Ps 136:1-26).

b. Bij de terugkeer van de ark (1Kr 16:34).

c. Bij de terugkeer uit Babel (Ea 3:11).

d. Bij het toekomstige herstel van Israël (Jr 33:11).

Zijn goedertierenheid blijkt uit de verlossing van Zijn volk “uit de hand van de tegenstanders” (Ps 107:2). Ze waren in de hand van de tegenstanders, dat wil zeggen in hun macht. Daaruit zijn ze bevrijd door Hem Die sterker is dan de sterkste vijand, waardoor ze geen gevaar meer te vrezen hebben.

Profetisch geldt dit voor het gelovig overblijfsel dat in de verstrooiing is geweest. Zij hebben aan het einde van Psalm 106 gebeden om verlossing uit de macht van de volken (Ps 106:47). Hier in Psalm 107 klinkt een loflied over de verhoring van dit gebed (Ps 107:2-3). Die verhoring hadden ze niet verdiend. Psalm 106 spreekt immers over de verstrooiing als oordeel van God over hun opstand tegen de HEERE (Ps 106:27). Hun opstandigheid steekt schril af bij Psalm 105, waar we lezen over hun verlossing door de HEERE uit Egypte en dat Hij hun de landen van de volken gegeven heeft (Ps 105:43-44). De aangehaalde verzen uit deze drie psalmen geven aan dat ze, ondanks het feit dat ze tot verschillende psalmboeken behoren (het vierde en het vijfde boek) in zekere zin een drieluik vormen.

Het gaat in Ps 107:2 om de verlossing van het gelovig overblijfsel uit de twee stammen. Het woord voor ‘verlost heeft’ komt uit het Hebreeuwse woord voor ‘losser’ (Lv 25:48-49). Dat betekent dat het hier gaat om mensen die door een machtig familielid vrijgekocht zijn van slavernij. Het gaat niet zozeer om bevrijding door strijd, maar om bevrijding door terug te kopen, waarbij de losser het recht heeft om terug te kopen, terwijl de ander verplicht is om te verkopen, hij heeft geen andere optie. De verlosten zijn de vrijgekochten van de HEERE (Js 35:9-10).

Wie door de HEERE verlost zijn, worden aangespoord dat ook uit te spreken. Het is niet mogelijk voor een gelovige om te zwijgen (Ps 116:10). Het moet tot uiting komen in woorden van lof, in lofliederen of lofoffers. Het gaat niet alleen om gevoelens van dankbaarheid, maar ook om woorden van dankbaarheid. De verlossing is een bijzondere verlossing en daarom behoort de dank ook een bijzondere dank te zijn. Hij heeft ons verlost van onze zonden door ons te kopen, niet met zilver of goud, maar met Zijn kostbaar bloed (1Pt 1:18-19).

In Ps 107:3 gaat het om het overblijfsel uit de tien stammen dat uit de volken terugkeert naar het land (Dt 30:1-4). God zal allen die in alle windrichtingen verstrooid zijn, uit de landen waarheen zij zijn verstrooid, bijeenbrengen. Hij zal ze “van het oosten en van het westen, van het noorden en van de zee” terugbrengen naar Zijn land (Js 11:11-12; Js 43:5-6; Mt 24:31).

Dit vers is nergens in het verleden in vervulling gegaan. De terugkeer naar Jeruzalem uit de ballingschap in Babel ten tijde van Kores (Ea 1:1-3) is slechts uit één richting, uit Babel. Aangezien van Gods Woord geen titel of jota ter aarde zal vallen, zal dit vers nog – en naar we mogen aannemen binnenkort – in vervulling gaan. Dan komen allen van de twaalf stammen die nog in de verstrooiing zijn uit alle windrichtingen terug naar Israël.

We zien dit sinds het einde van de negentiende eeuw al steeds gebeuren in de aliyah, de terugkeer van Joden uit alle delen van de wereld naar Israël. Profetisch gaat het over de tijd dat het beest, de antichrist en de koning van het noorden uitgeschakeld zijn. De tien stammen zijn uit de verstrooiing teruggekeerd in het land en hebben zich daar bij de twee stammen gevoegd. Het hele volk is dan terug in het land, alle twaalf stammen, dat wil zeggen een overblijfsel daaruit.

Voor ons, christenen, is de Heer Jezus gestorven om ons, die verstrooide kinderen van God zijn, bijeen te vergaderen (Jh 11:52; vgl. 1Ko 12:13).

Copyright information for DutKingComments