Psalms 107:10-18

Uit de duisternis geleid

Dit gedeelte slaat op de gevangenschap onder de volken en hun bevrijding daaruit. Ze zaten “in duisternis en [in] de schaduw van de dood (Ps 107:10; vgl. Ps 23:4; Lk 1:79; Js 9:1). In een dergelijke situatie ‘zitten’ geeft een uitzichtloze situatie aan. Dat ze daarbij “gevangen in ellende en ijzer” waren, maakte hun situatie volkomen hopeloos (vgl. Ps 105:18). De Heer zegt in Zijn eindtijdrede in Mattheüs 25 dat dit het deel zal zijn van “de geringsten van deze broeders van Mij” (Mt 25:39b-40). Met hen bedoelt Hij het gelovig overblijfsel in de tijd van de grote verdrukking.

Er was duisternis in hun ziel, “de schaduw van de dood” omgaf hen, ze voelden zich ellendig en ze konden door de ijzeren gevangenis geen kant op. De aanleiding van de gevangenschap was hun ongehoorzaamheid “aan de woorden van God” (Ps 107:11; vgl. Lv 26:33-39; Ne 9:33-37). Het volk als geheel is ongehoorzaam geweest aan wat God heeft gezegd, aan Zijn wet. Daniël erkent dat in zijn belijdenis (Dn 9:5-8). De woorden van God, Zijn wet, bevatten “de raad van de Allerhoogste”. Dit zijn volmaakte raadgevingen met de hoogste wijsheid om tot Zijn eer en hun eigen welzijn te leven.

Gods woorden, Zijn raad, dienen ten goede voor het volk (Dt 10:3). God geeft nooit een bevel dat geen raad is en dat niet wijs is om aan te gehoorzamen. Maar Zijn volk heeft Zijn raad verworpen. En het is nog wel de raad “van de Allerhoogste”. Het is niet alleen dom om Zijn raad te verwerpen vanwege de inhoud, maar ook vermetel en aanmatigend vanwege de verhevenheid van de Raadgever. Wie heeft zich ooit “tegen Hem verhard en vrede gehad” (Jb 9:4)?

Als een mens zich niet vernedert, moet God hem vernederen (Jk 4:10; 1Pt 5:6). Hij heeft in Babel het trotse, hoogmoedige hart van Zijn volk vernederd (Ps 107:12). Dat heeft Hij gedaan “door moeite”, door ellende, verdrukking, teleurstelling, verdriet (vgl. Dt 26:7). Dat heeft hun kracht gebroken, waardoor “zij struikelden” en neervielen.

Daar lagen ze, volkomen vernederd. Omdat ze de raad van de Allerhoogste hadden verworpen, was er “geen helper” die hen hielp weer op te staan. Geen mens had medelijden en God had hen moeten overleveren vanwege hun verwerping van Hem. Het toont opnieuw de hopeloosheid van hun situatie.

Dan horen we weer dat “zij in hun benauwdheid tot de HEERE riepen” (Ps 107:13; Ps 107:6). Dat is waarop God heeft gewacht. Hij staat klaar om een roep uit de benauwdheid te beantwoorden. Dan gaat Hij handelen. Hij verloste “hen uit hun angsten”. De woorden ‘benauwdheid’ en ‘angsten’ geven aan dat ze innerlijk en uiterlijk in grote verdrukking waren, waardoor ze geen ruimte hadden om uiting te geven aan hun nood of zich te bewegen. Maar de weg naar boven was open en die weg hebben ze benut. De slechte koning Manasse is er een voorbeeld van hoe de HEERE handelt als Israël zich zou verootmoedigen (2Kr 33:12-13; vgl. Lv 26:40-42; Dt 30:1-3).

God antwoordde en verloste. Hij leidde hen, dat wil zeggen een overblijfsel, “uit de duisternis en de schaduw van de dood en verscheurde hun banden” (Ps 107:14). Omdat ze tot God hadden geroepen, werden ze door Hem uitgeleid uit de situatie waarin ze waren terechtgekomen door ongehoorzaamheid aan de woorden van God (Ps 107:10-11). De banden van ‘ellende en ijzer’, de symbolen van hun slavernij, waarin ze gevangen waren, verscheurde Hij door Zijn Knecht, de Messias, te zenden (Js 42:6; Js 49:9; Js 61:1).

Voor deze ongedachte wending ten goede worden ze opnieuw opgeroepen om de HEERE te loven (Ps 107:15). Net als bij het eerste couplet (Ps 107:4-9) is deze oproep ingekapseld tussen twee gebedsverhoringen: Ps 107:14 is de verhoring van het gebed van Ps 107:10a, en Ps 107:16 is de verhoring van het gebed van Ps 107:10b (vgl. Ps 50:15).

Alleen door “Zijn goedertierenheid” zijn ze uit hun ellende bevrijd. Hem komt daarvoor alle eer toe. Het is ook Gods bedoeling dat zij Hem “om Zijn wonderen” loven “voor de mensenkinderen”. Het is een getuigenis voor de mensen om ons heen als wij God loven voor het wonder van de verlossing die Hij ons heeft gegeven door Zijn Zoon. Loven wij Hem ook allemaal? Of moet de Heer ook aan ons, net als bij de reiniging van de tien melaatse mannen, van wie er slechts één terugkwam om Hem te eren, vragen: “Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn echter de negen?” (Lk 17:16-17).

Als reden om de HEERE te loven wordt er nog eens nadrukkelijk op gewezen wat Hij voor hen heeft gedaan (Ps 107:16). Hij heeft “de bronzen deuren” van de gevangenis “opengebroken”. Is dat niet een geweldige zaak? Die deuren konden alleen door de macht van God worden opengebroken.

Die gevangenisdeuren waren ook nog eens voorzien van “ijzeren grendels” (vgl. Ps 107:10; Ps 105:18). Het was om zo te zeggen dubbel onmogelijk zichzelf daaruit te verlossen. Maar ook deze ijzeren grendels zijn door God “stukgebroken”. God heeft de deuren niet slechts geopend en grendels niet slechts losgemaakt, maar radicaal gebroken, buiten werking gesteld. De verbreking is zo grondig, dat hergebruik onmogelijk is.

Uit de grafkuil bevrijd

Dit gedeelte beschrijft de nood waarin het volk verkeert vlak voor de tweede komst van de Heer Jezus. Het volk van God is een volk van dwazen (Ps 107:17; vgl. Dt 32:6a). Ze houden geen rekening met God (Ps 53:1-7). De weg van zulke mensen kan niet anders dan een “weg vol overtreding” zijn. In het leven van zulke mensen stapelen de “ongerechtigheden” zich op (vgl. Js 59:12).

Het gevolg kan niet anders zijn dan dat ze “gekweld werden” door allerlei plagen en ziekten (vgl. Js 38:1). Ze haalden zich die plagen en ziekten zelf op de hals door hun leefwijze zonder God. Ziekte is zeker niet altijd een gevolg van zonden (Jh 9:1-3), maar dat kan wel zo zijn, zoals hier (vgl. Jk 5:15).

De kwellingen die zij over zichzelf brachten, hadden tot gevolg dat “hun ziel … een afschuw van al het voedsel” had (Ps 107:18). Tegelijk kunnen we ook van een dergelijke ziekte zeggen dat het een spreken van God tot de mens is (Jb 33:14). Hun afschuw van voedsel kwam niet bij Hem vandaan, maar van hun verziekte leefwijze, waardoor ze ziek waren geworden. Een zieke heeft niet alleen geen kracht om voedsel te nemen, hij wil het ook niet, hij kokhalst bij de gedachte eraan. Het is een situatie waarbij ze dicht bij de dood zijn gekomen, “tot aan de poorten” ervan (Jb 33:19-22).

Voor de derde keer is er sprake van een situatie waarin geen uitzicht op verbetering of verlossing is. Voor de derde keer is deze situatie van benauwdheid aanleiding om “tot de HEERE” te roepen (Ps 107:19; Ps 107:6; 13). En opnieuw antwoordt Hij door hen uit hun angsten te verlossen. De roep in de nood houdt de erkenning in dat God de nood terecht heeft laten ontstaan.

God verloste hen uit de angsten vanwege de dodelijke ziekten door Zijn woord uit te zenden en hen te genezen (Ps 107:20; vgl. Dt 32:39). Wat met Hizkia gebeurde, is hiervan een illustratie (Js 38:1-22). We kunnen de vervulling daarvan zien in de komst van de Zoon van God, het Woord van God dat vlees is geworden. De verslagen die we van Zijn leven op aarde in de evangeliën hebben, getuigen daarvan. We lezen dat Hij tijdens Zijn leven op aarde mensen heeft genezen en “uit hun [graf]kuilen” heeft bevrijd. Deze mensen zijn de dood nabij geweest, maar Hij heeft hen voor de poorten van de dood weggehaald, zodat ze geen prooi voor de dood zijn geworden (Mt 8:17; Mk 1:34; Hd 10:38).

Deze wonderbaarlijke genezingen en bevrijdingen zijn weer aanleiding om de HEERE te loven (Ps 107:21; Ps 107:1; 8; 15; 31; vgl. Js 38:20). Ook hier is de aansporing om de HEERE te loven ingekapseld door verhoring van het gebed (Ps 107:20) en het brengen van lofoffers (Ps 107:22) in plaats van een zondige wandel.

Het zijn de bewijzen van “Zijn goedertierenheid”. Het zijn ook “Zijn wonderen voor de mensenkinderen”. God toont telkens hoe goed Hij voor de mensen is. Wij mogen God danken dat Hij Zijn schuldige en lijdende volk niet is vergeten en wensen dat al de mensen om ons heen dat zien.

Hun dankbaarheid voor de ervaren goedertierenheid en wonderen van genezing kunnen ze laten zien door Hem “lofoffers” te brengen (Ps 107:22). Een lofoffer is een vorm van het vredeoffer. Het spreekt van gemeenschap met de HEERE en met de leden van Gods volk als gevolg van wat Hij, Die zo goed voor hen is geweest, heeft gedaan.

Vervolgens wil Hij ook dat ze “met gejuich van Zijn werken vertellen”. Werkelijke dankbaarheid uit zich in de eerste plaats in het lof brengen aan God, en daar zal het niet bij blijven. Een dankbaar hart wil ook dat anderen ervan horen en in die God gaan geloven. Daarom zullen ze met hartstochtelijke vreugde getuigen van wat God in hun leven heeft gedaan.

Copyright information for DutKingComments