Psalms 107:13

Uit de duisternis geleid

Dit gedeelte slaat op de gevangenschap onder de volken en hun bevrijding daaruit. Ze zaten “in duisternis en [in] de schaduw van de dood (Ps 107:10; vgl. Ps 23:4; Lk 1:79; Js 9:1). In een dergelijke situatie ‘zitten’ geeft een uitzichtloze situatie aan. Dat ze daarbij “gevangen in ellende en ijzer” waren, maakte hun situatie volkomen hopeloos (vgl. Ps 105:18). De Heer zegt in Zijn eindtijdrede in Mattheüs 25 dat dit het deel zal zijn van “de geringsten van deze broeders van Mij” (Mt 25:39b-40). Met hen bedoelt Hij het gelovig overblijfsel in de tijd van de grote verdrukking.

Er was duisternis in hun ziel, “de schaduw van de dood” omgaf hen, ze voelden zich ellendig en ze konden door de ijzeren gevangenis geen kant op. De aanleiding van de gevangenschap was hun ongehoorzaamheid “aan de woorden van God” (Ps 107:11; vgl. Lv 26:33-39; Ne 9:33-37). Het volk als geheel is ongehoorzaam geweest aan wat God heeft gezegd, aan Zijn wet. Daniël erkent dat in zijn belijdenis (Dn 9:5-8). De woorden van God, Zijn wet, bevatten “de raad van de Allerhoogste”. Dit zijn volmaakte raadgevingen met de hoogste wijsheid om tot Zijn eer en hun eigen welzijn te leven.

Gods woorden, Zijn raad, dienen ten goede voor het volk (Dt 10:3). God geeft nooit een bevel dat geen raad is en dat niet wijs is om aan te gehoorzamen. Maar Zijn volk heeft Zijn raad verworpen. En het is nog wel de raad “van de Allerhoogste”. Het is niet alleen dom om Zijn raad te verwerpen vanwege de inhoud, maar ook vermetel en aanmatigend vanwege de verhevenheid van de Raadgever. Wie heeft zich ooit “tegen Hem verhard en vrede gehad” (Jb 9:4)?

Als een mens zich niet vernedert, moet God hem vernederen (Jk 4:10; 1Pt 5:6). Hij heeft in Babel het trotse, hoogmoedige hart van Zijn volk vernederd (Ps 107:12). Dat heeft Hij gedaan “door moeite”, door ellende, verdrukking, teleurstelling, verdriet (vgl. Dt 26:7). Dat heeft hun kracht gebroken, waardoor “zij struikelden” en neervielen.

Daar lagen ze, volkomen vernederd. Omdat ze de raad van de Allerhoogste hadden verworpen, was er “geen helper” die hen hielp weer op te staan. Geen mens had medelijden en God had hen moeten overleveren vanwege hun verwerping van Hem. Het toont opnieuw de hopeloosheid van hun situatie.

Dan horen we weer dat “zij in hun benauwdheid tot de HEERE riepen” (Ps 107:13; Ps 107:6). Dat is waarop God heeft gewacht. Hij staat klaar om een roep uit de benauwdheid te beantwoorden. Dan gaat Hij handelen. Hij verloste “hen uit hun angsten”. De woorden ‘benauwdheid’ en ‘angsten’ geven aan dat ze innerlijk en uiterlijk in grote verdrukking waren, waardoor ze geen ruimte hadden om uiting te geven aan hun nood of zich te bewegen. Maar de weg naar boven was open en die weg hebben ze benut. De slechte koning Manasse is er een voorbeeld van hoe de HEERE handelt als Israël zich zou verootmoedigen (2Kr 33:12-13; vgl. Lv 26:40-42; Dt 30:1-3).

God antwoordde en verloste. Hij leidde hen, dat wil zeggen een overblijfsel, “uit de duisternis en de schaduw van de dood en verscheurde hun banden” (Ps 107:14). Omdat ze tot God hadden geroepen, werden ze door Hem uitgeleid uit de situatie waarin ze waren terechtgekomen door ongehoorzaamheid aan de woorden van God (Ps 107:10-11). De banden van ‘ellende en ijzer’, de symbolen van hun slavernij, waarin ze gevangen waren, verscheurde Hij door Zijn Knecht, de Messias, te zenden (Js 42:6; Js 49:9; Js 61:1).

Voor deze ongedachte wending ten goede worden ze opnieuw opgeroepen om de HEERE te loven (Ps 107:15). Net als bij het eerste couplet (Ps 107:4-9) is deze oproep ingekapseld tussen twee gebedsverhoringen: Ps 107:14 is de verhoring van het gebed van Ps 107:10a, en Ps 107:16 is de verhoring van het gebed van Ps 107:10b (vgl. Ps 50:15).

Alleen door “Zijn goedertierenheid” zijn ze uit hun ellende bevrijd. Hem komt daarvoor alle eer toe. Het is ook Gods bedoeling dat zij Hem “om Zijn wonderen” loven “voor de mensenkinderen”. Het is een getuigenis voor de mensen om ons heen als wij God loven voor het wonder van de verlossing die Hij ons heeft gegeven door Zijn Zoon. Loven wij Hem ook allemaal? Of moet de Heer ook aan ons, net als bij de reiniging van de tien melaatse mannen, van wie er slechts één terugkwam om Hem te eren, vragen: “Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn echter de negen?” (Lk 17:16-17).

Als reden om de HEERE te loven wordt er nog eens nadrukkelijk op gewezen wat Hij voor hen heeft gedaan (Ps 107:16). Hij heeft “de bronzen deuren” van de gevangenis “opengebroken”. Is dat niet een geweldige zaak? Die deuren konden alleen door de macht van God worden opengebroken.

Die gevangenisdeuren waren ook nog eens voorzien van “ijzeren grendels” (vgl. Ps 107:10; Ps 105:18). Het was om zo te zeggen dubbel onmogelijk zichzelf daaruit te verlossen. Maar ook deze ijzeren grendels zijn door God “stukgebroken”. God heeft de deuren niet slechts geopend en grendels niet slechts losgemaakt, maar radicaal gebroken, buiten werking gesteld. De verbreking is zo grondig, dat hergebruik onmogelijk is.

Copyright information for DutKingComments