‏ Psalms 107:20

Uit de grafkuil bevrijd

Dit gedeelte beschrijft de nood waarin het volk verkeert vlak voor de tweede komst van de Heer Jezus. Het volk van God is een volk van dwazen (Ps 107:17; vgl. Dt 32:6a). Ze houden geen rekening met God (Ps 53:1-7). De weg van zulke mensen kan niet anders dan een “weg vol overtreding” zijn. In het leven van zulke mensen stapelen de “ongerechtigheden” zich op (vgl. Js 59:12).

Het gevolg kan niet anders zijn dan dat ze “gekweld werden” door allerlei plagen en ziekten (vgl. Js 38:1). Ze haalden zich die plagen en ziekten zelf op de hals door hun leefwijze zonder God. Ziekte is zeker niet altijd een gevolg van zonden (Jh 9:1-3), maar dat kan wel zo zijn, zoals hier (vgl. Jk 5:15).

De kwellingen die zij over zichzelf brachten, hadden tot gevolg dat “hun ziel … een afschuw van al het voedsel” had (Ps 107:18). Tegelijk kunnen we ook van een dergelijke ziekte zeggen dat het een spreken van God tot de mens is (Jb 33:14). Hun afschuw van voedsel kwam niet bij Hem vandaan, maar van hun verziekte leefwijze, waardoor ze ziek waren geworden. Een zieke heeft niet alleen geen kracht om voedsel te nemen, hij wil het ook niet, hij kokhalst bij de gedachte eraan. Het is een situatie waarbij ze dicht bij de dood zijn gekomen, “tot aan de poorten” ervan (Jb 33:19-22).

Voor de derde keer is er sprake van een situatie waarin geen uitzicht op verbetering of verlossing is. Voor de derde keer is deze situatie van benauwdheid aanleiding om “tot de HEERE” te roepen (Ps 107:19; Ps 107:6; 13). En opnieuw antwoordt Hij door hen uit hun angsten te verlossen. De roep in de nood houdt de erkenning in dat God de nood terecht heeft laten ontstaan.

God verloste hen uit de angsten vanwege de dodelijke ziekten door Zijn woord uit te zenden en hen te genezen (Ps 107:20; vgl. Dt 32:39). Wat met Hizkia gebeurde, is hiervan een illustratie (Js 38:1-22). We kunnen de vervulling daarvan zien in de komst van de Zoon van God, het Woord van God dat vlees is geworden. De verslagen die we van Zijn leven op aarde in de evangeliën hebben, getuigen daarvan. We lezen dat Hij tijdens Zijn leven op aarde mensen heeft genezen en “uit hun [graf]kuilen” heeft bevrijd. Deze mensen zijn de dood nabij geweest, maar Hij heeft hen voor de poorten van de dood weggehaald, zodat ze geen prooi voor de dood zijn geworden (Mt 8:17; Mk 1:34; Hd 10:38).

Deze wonderbaarlijke genezingen en bevrijdingen zijn weer aanleiding om de HEERE te loven (Ps 107:21; Ps 107:1; 8; 15; 31; vgl. Js 38:20). Ook hier is de aansporing om de HEERE te loven ingekapseld door verhoring van het gebed (Ps 107:20) en het brengen van lofoffers (Ps 107:22) in plaats van een zondige wandel.

Het zijn de bewijzen van “Zijn goedertierenheid”. Het zijn ook “Zijn wonderen voor de mensenkinderen”. God toont telkens hoe goed Hij voor de mensen is. Wij mogen God danken dat Hij Zijn schuldige en lijdende volk niet is vergeten en wensen dat al de mensen om ons heen dat zien.

Hun dankbaarheid voor de ervaren goedertierenheid en wonderen van genezing kunnen ze laten zien door Hem “lofoffers” te brengen (Ps 107:22). Een lofoffer is een vorm van het vredeoffer. Het spreekt van gemeenschap met de HEERE en met de leden van Gods volk als gevolg van wat Hij, Die zo goed voor hen is geweest, heeft gedaan.

Vervolgens wil Hij ook dat ze “met gejuich van Zijn werken vertellen”. Werkelijke dankbaarheid uit zich in de eerste plaats in het lof brengen aan God, en daar zal het niet bij blijven. Een dankbaar hart wil ook dat anderen ervan horen en in die God gaan geloven. Daarom zullen ze met hartstochtelijke vreugde getuigen van wat God in hun leven heeft gedaan.

Copyright information for DutKingComments