Psalms 107:27

De storm gestild

Na het dwalen in de woestijn van de volken in het eerste couplet (Ps 107:4-9), het zitten in gevangenschap in het tweede couplet (Ps 107:10-16) en het ondergaan van de dodelijke ziekte in het derde couplet (Ps 107:17-22) zien we nu het volk “op zee” (Ps 107:23). De zee is een beeld van de volken. In het verleden heeft Israël handelgedreven met de volken (vgl. Gn 49:13). Ze zijn “op grote wateren” geweest: ze hebben handelgedreven met grote naties. Salomo was een handelsman. Hij bouwde een vloot. Dat waren geen pleziervaartuigen, maar koopvaardijschepen (1Kn 9:26-28; 1Kn 10:22).

Het is opmerkelijk dat de uitdrukkingen “werken” en “wonderen” (Ps 107:24) ook al genoemd zijn in Ps 107:21 en Ps 107:22. Daar gaat het om werken van verlossing en wonderen van genezing in het verleden. Bij de werken en wonderen van de HEERE hier mogen we denken aan de stormwind en de verlossing uit de diepten (Ps 107:25; 29; vgl. Mt 8:23-27).

Daarbij is de zee bedreigend, vol gevaren (Ps 107:25). Stormen op zee zijn veel heftiger dan op het land. God doet de storm ontstaan. Daarvoor hoeft Hij alleen te spreken. Het houdt in dat de verstrooiing van Zijn volk onder de volken vanwege hun verwerping van de Messias het werk van de HEERE is.

In het leven van Jona zien we “een stormwind opsteken, die haar golven hoog opheft”. Jona was ongehoorzaam aan een bevel van God. Hij vluchtte en deed dat met een schip. Toen stuurde de HEERE een storm, waardoor het schip dreigde te breken (Jn 1:1-4). Het boek Jona wordt in Israël op de grote Verzoendag voorgelezen omdat men in Jona het volk Israël herkent, het volk dat zich vandaag de dag in de storm van de volkenzee bevindt.

Door de golven rijzen het schip en zijn bemanning “op naar de hemel” (Ps 107:26). Een moment later dalen ze “neer in diepe wateren”. De ziel van de scheepsbemanning ”smelt weg van ellende”. Tegenover het geweld van de zee staat de mens totaal machteloos. Het is over en uit met al zijn praatjes. Hij wordt geconfronteerd met een macht die hem volledig beheerst en waartegen hij niets in te brengen heeft.

De woedende zee laat de schepelingen “wankelen en waggelen als een dronken man” (Ps 107:27). Hij ontneemt de mens al zijn vastheid en oriëntatie. De zee is volledig in de hand van God (Jb 38:10-11). De onstuimigheid ervan is door Hem veroorzaakt en dient Zijn doel (Jb 26:12; Jb 41:22; Ps 148:8b). Dat doel is dat “al hun wijsheid wordt verslonden”. Al hun wijsheid over scheepvaart is ontoereikend met het oog op de omstandigheden waarin ze zich bevinden. Ze hebben geen oplossingen meer, ze weten niet wat ze moeten doen. Een zeemansgraf is het enige dat hun wacht.

Het bewustzijn van het zich in een uitzichtloze situatie bevinden is het begin van de weg terug. Zo kwamen de broers van Jozef in de gevangenis tot inkeer en kwam de verloren zoon tot bezinning toen hij bij de varkens zat. Zo zal het gelovig overblijfsel door de grote verdrukking tot belijdenis en loutering worden gebracht om te worden hersteld in hun relatie met de HEERE.

Wat we hier beschreven vinden – en bij Jona in de storm op zee en bij de discipelen van de Heer in de storm op het meer geïllustreerd zien –, is een beeld van de situatie waarin het gelovig overblijfsel van Israël zich bevindt nu het onder de volken verstrooid is. Ze zijn voortdurend in nood. Die nood zal het hoogst worden wanneer de grote verdrukking aanbreekt. Dan zal al hun wijsheid verslonden worden. Ze zullen in hun benauwdheid tot de HEERE roepen en Hij zal hen uit hun angsten uitleiden (Ps 107:28; Ps 107:6; 13; 19; vgl. Ex 3:10).

Wie ten einde raad is, hoeft niet aan het einde van zijn geloof te zijn. Dat zien we hier ook. De schepelingen roepen tot Hem Die de storm heeft gezonden, want Wie de storm zendt, is ook in staat om “de storm tot stilte” te brengen (Ps 107:29). Dat doet Hij ook. De wind gaat liggen en “hun golven zwijgen”. De Heer Jezus heeft een storm gestild en daarmee een van de vele bewijzen geleverd dat Hij God is (Mt 8:26; Mk 4:39; vgl. Jn 1:15). Een duidelijker bewijs is nauwelijks denkbaar. Hij kan ook de storm in een mensenleven en een mensenhart tot stilte brengen.

Profetisch herkennen we de stilte na de storm, wanneer de Heer Jezus de antichrist en de koning van het noorden, die een storm van vervolging hebben ontketend, heeft uitgeschakeld. Zoals de Heer de soldaten die Hem wilden gevangennemen met een enkel woord liet terugdeinzen en op de grond liet vallen (Jh 18:5-6), zo zal de Heer in de toekomst met het zwaard uit Zijn mond Zijn vijanden, de storm, tot zwijgen brengen.

De stilte na de storm is een oorzaak van blijdschap (Ps 107:30). Er is vreugde als er een einde komt aan een situatie van nood. Hier wordt de stilte direct verbonden met het aankomen in “de haven van hun wens”, dat ziet op de stilte en vrede in het beloofde land. Daar heeft God hen heengeleid (Dt 30:4-5). Wie lang op zee is en veel stormen meemaakt, begint steeds meer naar de haven te verlangen. God is met Zijn volk en met de Zijnen onderweg naar Zijn hemelse land. Naar dat land verlangt iedere gelovige. Naarmate de stormen toenemen in het leven, zal dat verlangen groter worden.

Na de uitredding uit grote nood en het binnengaan in de haven is er de oproep om de HEERE te loven (Ps 107:31). Ook hier is de oproep om de HEERE te loven, net als bij de eerste drie coupletten, ingekapseld in de verhoring (Ps 107:30) van hun gebed (Ps 107:28) en een oproep om de HEERE openlijk in de tegenwoordigheid van het volk en hun leiders groot te maken (Ps 107:32).

Door Zijn goedertierenheid zijn ze bewaard gebleven en hebben ze rust gekregen. Dit geldt niet alleen voor de gevaren van de zee, maar ook voor de gevaren waarin we ons elke dag bevinden. De wonderen van de diepte in Ps 107:24 zijn hier de wonderen ten behoeve van de Zijnen geworden. Hem komt daarvoor alle eer toe.

Wat Hij gedaan heeft, is alle roem waard “in de bijeenkomst van het volk” (Ps 107:32). Het is niet slechts een persoonlijke dankbaarheid, maar een dankbaarheid die wordt gedeeld met medegelovigen (vgl. Ps 111:1). Samenkomsten van gelovigen dienen er ook toe om ervaringen die met de Heer zijn opgedaan met anderen te delen, zodat ook de dank aan God toeneemt (2Ko 1:10-11; Hd 15:3).

Een speciale oproep wordt gedaan aan “de oudsten” om Hem te loven. Zij hebben meer dan anderen ervaringen opgedaan van de uitreddingen van de HEERE uit de nood. Dat de psalmist spreekt over “de zetels van de oudsten”, houdt in dat het om oude gelovigen gaat die een verantwoordelijkheid hebben te midden van Gods volk. Die verantwoordelijkheid is ook om het volk voor te gaan in het roemen van God.

Copyright information for DutKingComments