Psalms 107:5-6

Op een rechte weg geleid

Dit gedeelte gaat over dwalen in de woestijn (Ps 107:4). Het gaat om mensen die dwalen, die verdwaald zijn, die geen veilige stad om te wonen hebben. Het Hebreeuwse woord voor ‘dwalen’ hier is niet hetzelfde als ‘rondzwerven’ in Numeri 32 (Nm 32:13). Het Hebreeuwse woord voor ‘ronddwalen’ betekent dat ze de weg kwijt waren. In Numeri 32:13 staat in Hebreeuws ‘rondzwerven’, en dat is wel van toepassing voor de woestijnreis. Ze waren de weg in de woestijnreis niet kwijt, zij werden door de wolkkolom geleid in hun rondzwerving met een bedoeling.

Zij die het overblijfsel uit de twee stammen en de tien stammen vormen, hebben in de woestijn van deze wereld rondgedwaald, “op een weg door de wildernis”. Het doet denken aan de vloek over Kaïn. Als gevolg van zijn zonde, de moord op zijn broer Abel, is Kain een zwerver op aarde geworden (Gn 4:12). Zo heeft Israël Christus vermoord en moest Israël ook gaan zwerven in de woestijn van de wereld. De wereld is voor hen ‘een begraafplaats van vreemdelingen’ geworden, een stukje grond dat gekocht is met de dertig zilverstukken waarop zij hun Heer hebben gewaardeerd (Zc 11:12-13; Mt 27:9-10).

Nergens vonden zij “een stad om te wonen”. Ze waren in de woestijn op zoek naar een stad om daar rust en veiligheid te vinden. Ze verlangden ernaar, maar in een woestijn is nergens rust te vinden. Een stad om in te wonen zouden ze vinden in het beloofde land. Dat is Jeruzalem, de stad waar de HEERE woont (Ez 48:35). Waar Hij woont, is rust en veiligheid.

Profetisch spreekt de woestijn van “de woestijn van de volken” (Ez 20:35), waarheen de HEERE de Israëlieten vanwege hun ontrouw verstrooid heeft (Ps 106:27; Dt 28:64). De terugkeer daaruit en hun intocht in het beloofde land is de eindvervulling. De terugkeer vanuit de ballingschap in Babel naar het land Israël is niet de eindvervulling, maar wel een vóórvervulling. De HEERE zegt daarvan met het oog op wat Hij in de toekomst gaat doen: “Zie, Ik maak iets nieuws. Nu zal het ontkiemen. Zult u dat niet weten? Ja, Ik zal een weg aanleggen in de woestijn, rivieren in de wildernis” (Js 43:19).

In de woestijn waren ze “hongerig, [ja,] ook dorstig” (Ps 107:5). Daarover hebben ze gemopperd, “want hun ziel was in hen bezweken”. De weg was vol ellende en verdriet. Ze waren vermoeid en verzwakt. Dit was het gevolg van hun ongeloof, rusteloosheid en ontevredenheid. Ze zagen alleen de ellendige omstandigheden en niet de HEERE Die zo trouw elke dag voor hen zorgde.

Dan doen ze het enig juiste wat een mens kan doen als hij in nood is en waartoe God hem ook in die nood heeft gebracht: zij riepen “in hun benauwdheid tot de HEERE” (Ps 107:6; vgl. Hs 5:15; Hs 6:1). Gods antwoord liet niet op zich wachten: Hij redde “hen uit hun angsten”. Dit vers wordt als een refrein in deze psalm herhaald (Ps 107:13; 19; 28). Het is het hoofdonderwerp van de psalm: als het volk van God in benauwdheid is en het roept tot de HEERE, dan redt en verlost Hij.

Bij Gods verbond, Zijn belofte aan Abraham, liet de HEERE een rokende oven met een vurige fakkel zien als teken dat verdrukking en benauwdheid de middelen zijn die Hij zou gebruiken om Zijn volk terug te brengen tot Hem (Gn 15:17). De benauwdheid is het gevolg van het werk van God om de harten van het volk te ploegen (nood doet bidden) om vruchtbare grond te bewerken om het Woord in te zaaien. In dat Woord kunnen ze geloven en erdoor gered en verlost worden (Js 28:23-25). Ploegen is een voorwaarde om te zaaien.

Na de redding uit hun angsten – als het antwoord op de nood in Ps 107:4 – nam God ook de leiding van het volk op Zich (Ps 107:7). “Hij leidde hen op een rechte weg”, een weg recht op Zijn doel af. Dat doel was het beloofde land. Onder Zijn leiding gingen zij “naar een stad … om te wonen” (vgl. Ps 107:36). In het land waren steden voor het hele volk. In een van deze steden wonen betekende het einde van hun omzwervingen door de woestijn.

De zegeningen van eten en drinken, leiding in de woestijn en een stad om te wonen vormen een groot contrast met het dwalen in de woestijn en het gemopper over hun gebrek. Het gaat hier niet om de stad van de mens, Babel, die een stad met een toren is, maar om de stad met fundamenten, “waarvan God Ontwerper en Bouwmeester is”, de stad die God aan Abraham heeft laten zien (Hb 11:10).

De ontvangen zegen, tegen een achtergrond van gemopper, moet wel tot gevolg hebben dat “zij de HEERE loven om Zijn goedertierenheid en om Zijn wonderen voor de mensenkinderen” (Ps 107:8). De lofzang van dit vers is ingekapseld in twee gebedsverhoringen: Ps 107:7 als antwoord op Ps 107:4, en Ps 107:9 als antwoord op Ps 107:5. De wonderen waarvoor zij de HEERE loven, hebben hier te maken met de terugkeer naar het beloofde land, terwijl de wonderen in Psalm 105 en Psalm 106 verwijzen naar de Rode Zee, wat Hij daar heeft gedaan.

Hij heeft hun niet gegeven wat ze verdienden, maar uit de volheid van Zijn goedertierenheid. Hij handelt volgens het verbond dat in Leviticus 26 wordt genoemd (Lv 26:40-42): als het overblijfsel zich zou bekeren, dan en alleen dan zou de HEERE Zijn goedertierenheid aan hen kunnen tonen.

Hij heeft “de dorstige ziel verzadigd” (Ps 107:9). Dat heeft Hij gedaan door hen te brengen in een stad om daarin te wonen. Daarmee is hun dorst naar God gestild (vgl. Ps 42:2-3). Hetzelfde geldt voor “de hongerige ziel”. Hij vervult “de hongerige ziel met het goede” (Lk 1:53; Mt 5:6). Hij vervult de ziel met vrede en vreugde. Honger en dorst verwijzen naar geestelijke honger en dorst (vgl. Js 55:1-2). Het is honger naar het Woord van God (Dt 8:3; Mt 4:4). Verzadiging daarvan is het antwoord van de HEERE op de nood van Ps 107:5.

Copyright information for DutKingComments