Psalms 109:12

De vloek voor de verrader

In dit gedeelte spreekt David door de Geest van Christus een bijzonder indringende en uitvoerige vloek uit over de goddeloze en zijn nageslacht. Ps 109:8b wordt in Handelingen 1 door Petrus geciteerd (Hd 1:20). Het verband waarin het citaat in Handelingen 1 staat (Hd 1:15-26), maakt duidelijk dat het hier in Psalm 109 profetisch over Judas, de verrader van de Heer Jezus, gaat.

Van alle vijanden is Judas de vijand die Hem het naaste geweest is. Judas heeft Hem het best gekend en zich ondanks dat in de grootste afvalligheid tegen Hem, de Rechtvaardige, gekeerd. Een grotere goddeloosheid is niet denkbaar. De vloek die over hem wordt afgeroepen, is ten volle door hem verdiend. Het gaat hier niet om wraak voor geleden onrecht, maar oordeel over het grootste onrecht dat ooit is gedaan.

De vloek begint ermee dat God “een goddeloze over hem”, dat is over Judas, aanstelt (Ps 109:6). Deze ‘goddeloze’ is de satan. Satan betekent ‘tegenstander’ of ‘aanklager’. De satan staat ook “aan zijn rechterhand” om hem aan te klagen (vgl. Zc 3:1; Op 12:10). Nadat Judas onder aansporing van de satan zijn weerzinwekkende daad van verraad heeft verricht (Lk 22:3), drijft diezelfde satan Judas in zijn uitzichtloze wanhoop tot de daad van zelfmoord (Mt 27:3-4).

Judas heeft het werk van de satan gedaan en die ‘beloont’ hem daarvoor met de enige beloning die hij heeft om te geven: de dood. Wie het werk van de satan doet, vindt in hem geen verdediger, maar een aanklager die hem met de grootst mogelijk wroeging vult. De satan doet en kan niet anders dan stelen, slachten en verderven (Jh 10:10a).

De eerste betekenis van Ps 109:7a is “laat zijn verzoek om strafvermindering worden afgewezen”. Judas krijgt geen strafvermindering en gaat als schuldige uit dit leven weg (Ps 109:7). Hij heeft het loon van de zonde, de dood, ontvangen (Rm 6:23). Het gebed dat hij uitspreekt, “ik heb gezondigd door onschuldig bloed over te leveren” (Mt 27:4), is een gebed dat tegen beter weten in wordt uitgesproken. Het is een gebed dat alleen wordt uitgesproken om bevrijd te worden van de gevolgen van de zonde. Het is niet oprecht, er gaat geen berouw over de begane zonde mee gepaard. Een dergelijk gebed is hem tot zonde. Zonde betekent letterlijk ‘het doel missen’, hier betekent het dat het gebed geen resultaat zal hebben.

Als iemand God trouw dient, is de belofte dat zijn dagen zullen worden vermeerderd (Dt 6:1-2; Sp 3:1-2). Die belofte wordt niet altijd al tijdens iemands leven op aarde vervuld. We zien dat in het leven van de Heer Jezus. Hij is in het midden van Zijn dagen op aarde gedood (Ps 102:25a). Maar Hij ontvangt Zijn dagen na Zijn opstanding en die zijn zonder einde. Bij Judas is de betekenis van het woord dat “zijn dagen weinig zijn” (vgl. Ps 37:35-36) dat ze beperkt blijven tot het aardse leven. Na zijn afschuwelijke daad van zelfmoord is hij in de plaats van pijn gekomen om straks door de Rechter op de grote, witte troon naar het eeuwige vuur te worden verwezen.

Het tweede deel van Ps 109:8 is, zoals hierboven al aangegeven, door Petrus op Judas wordt toegepast. Petrus zegt uitdrukkelijk dat wat hier wordt gezegd, is “vervuld” in wat met Judas is gebeurd (Hd 1:16). Dat maakt de hele psalm tot een profetisch getuigenis. “Zijn ambt” is zijn apostelambt. De “ander” die zijn ambt neemt, is Matthias (Hd 1:26).

De Heer Jezus had Judas uitgekozen om apostel te zijn (Jh 6:70-71), niet om Zijn verrader te worden. Dat hij de verrader is geworden, kwam door zijn hebzucht. Daaraan gaf hij toe en werd hij een dief. Daardoor heeft hij zich voor de duivel opengesteld.

Behalve oordeel over hemzelf heeft de daad van Judas ook gevolgen voor zijn kinderen, zijn vrouw, zijn bezittingen, zijn omgeving en zijn nagedachtenis en de nagedachtenis van zijn nageslacht. Dat wordt in de Ps 109:9-15 beschreven. Iemand die zondigt, doet niet alleen zijn eigen ziel geweld aan. Hij sleept altijd anderen in zijn val mee (Jz 22:20; 2Sm 3:29). Zoals iemand heeft gezegd: de weg van God af ga je niet alleen (vgl. Ex 20:5).

Het gaat hier om Judas als type van de antichrist. Zowel Judas als de antichrist “de zoon van het verderf” genoemd (Jh 17:12; 2Th 2:3). De volgelingen van de antichrist worden hier geschilderd als zijn familie.

De “kinderen” van Judas worden door zijn zelfmoord “wezen” en “zijn vrouw” wordt “weduwe” (Ps 109:9). Los van de aanleiding van de dood door zelfmoord, heeft een zelfmoord altijd grote impact op het leven van de achterblijvende familie, vrienden en kennissen. Het is een daad van egoïsme waarbij niet aan de gevolgen wordt gedacht die deze daad voor anderen heeft.

Het gevolg van zijn daad is ook dat “zijn kinderen overal rondzwerven en bedelen en ver van hun verwoeste [plaatsen voedsel] zoeken” (Ps 109:10; vgl. Jr 18:21). Omdat de kinderen hun vader kwijt zijn, moeten ze nu zelf aan de kost zien te komen. Daarvoor moeten ze gaan bedelen. De plaats waar ze hebben gewoond, is een woeste plaats geworden. Ze hebben geen thuis meer.

Judas was een dief (Jh 12:6). Na zijn dood komt “de schuldeiser beslag leggen op al wat hij heeft” (Ps 109:11; vgl. 2Kn 4:1). Ook komen “vreemden zijn arbeid plunderen”. Dat maakt de situatie van zijn nakomelingen nog dramatischer.

Omdat hij zelf geen goedertierenheid heeft bewezen, zal hij ook “niemand hebben die [hem] goedertierenheid bewijst” (Ps 109:12). Niemand zal “zijn wezen genadig” zijn. Ze worden gezien als ten nauwste verbonden met dit kwade werk van verraad. Hun vader heeft het grootste verraad ooit gepleegd.

Voor de nakomelingen van Judas is er geen toekomst. Het enige wat hun wacht is “uitgeroeid worden” (Ps 109:13). Daardoor zal “hun naam uitgewist worden in de volgende generatie”. Er zal niemand meer zijn die aan hen zal denken. Terwijl “de herinnering aan de rechtvaardige … tot zegen” is, zal “de naam van de goddeloze … wegteren” (Sp 10:7; Jb 18:17).

Met “de ongerechtigheid van zijn vaderen” wordt gewezen op zijn voorgeslacht en tevens zien we een verwijzing naar de erfzonde (Ps 109:14). Judas komt net als ieder mens uit een familie die ongerechtigheid heeft gedaan. Met de uitdrukking ‘erfzonde’ wordt de zondige natuur van de mens bedoeld. De zonde is door één mens, Adam, in de wereld gekomen, waardoor alle mensen zondigen (Rm 5:12).

Dat moet met betrekking tot Judas “bij de HEERE in gedachtenis blijven”, dat wil zeggen dat er voor Judas geen plaatsvervanger is. Kinderen gaan niet verloren vanwege de ongerechtigheden van de ouders, maar om hun eigen ongerechtigheden. Die ongerechtigheden komen wel voort uit een natuur die geërfd is van de voorouders.

Ook de vermelding van “de zonde van zijn moeder” wijst op de erfzonde. Het gaat niet om een specifieke daad van zijn moeder, maar om wat zij bij het ter wereld brengen van Judas hem heeft meegegeven. Dat moet “niet worden uitgedelgd”. Door zijn geboorte is hij een zondaar geworden, wat uit zijn daden blijkt.

Een en ander betekent niet dat zondige daden nooit kunnen worden uitgedelgd. Het gaat hier over Judas als een type van de antichrist en zijn onberouwelijke daad en zondige leven. Van ieder die erkent dat hij een verdorven natuur heeft en naar die natuur heeft geleefd, kunnen de zonden worden uitgedelgd. Dat gebeurt als de zonden oprecht worden beleden en er wordt erkend dat ze zijn voortgekomen uit een verdorven natuur. Zo iemand mag weten dat Christus het noodzakelijke offer heeft volbracht om met God verzoend te worden, waardoor God de zonden niet meer gedenkt omdat Hij ze heeft uitgedelgd.

Het laatste vers van de vervloeking spreekt enerzijds over een “voortdurend voor ogen staan” en anderzijds over “een van de aarde uitroeien” (Ps 109:15). De HEERE moet er enerzijds voortdurend aan blijven denken welke ongerechtigheid en zonde op aarde is gebeurd. Anderzijds moet de aarde van elke nagedachtenis aan Judas, en van mensen zoals hij, gezuiverd worden. Hun invloed mag in het vrederijk nergens op aarde aanwezig zijn.

Copyright information for DutKingComments