Psalms 109:2

Inleiding

In Psalm 109 gaat het, evenals in de volgende, over Christus. Het zijn beide messiaanse psalmen. In Psalm 109 horen we over het lijden van Christus en in Psalm 110 horen we over de verheerlijking van Christus. In Psalm 109 bidt Christus als de lijdende Knecht van de HEERE om verlossing; in Psalm 110 antwoordt God Hem door Hem uit de dood te verlossen en te verhogen (vgl. Hb 5:7-10).

Het lijden van Christus is hier het lijden vanwege de verwerping door de Zijnen (vgl. Jh 1:11), zoals Jozef door Juda en zijn broers werd verworpen. Profetisch zal dat ook gebeuren met het gelovig overblijfsel dat door de antichrist en zijn volgelingen verworpen wordt. De verwerping herkennen we in de valse beschuldiging door de goddelozen van de gelovigen.

Als we nadenken over het lijden van Christus, zullen we altijd onderscheid moeten maken tussen het lijden (enkelvoud) van Christus om ons met God te verzoenen, en het lijden (meervoud) van Christus van de zijde van mensen. In het eerste lijden (enkelvoud) is Hij uniek. Niemand deelt daarin met Hem. In het tweede lijden (meervoud) is Hij een volmaakt voorbeeld voor gelovigen van alle tijden die in deze verdorven wereld moeten lijden.

Omdat het lijden veroorzaakt wordt door de vijanden heeft deze psalm ook het karakter van een gebed om gerechtigheid. Er is sprake van een vonnis (Ps 109:7).

Liefde beantwoord met haat

Voor “een psalm van David” (Ps 109:1a) zie bij Psalm 3:1.

Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.

De psalm begint (Ps 109:1b) en eindigt (Ps 109:30-31) met het loven van God. De psalm begint met de God die waard is om te loven en eindigt met een jubellofzang in een grote gemeente. Dat maakt deze psalm tot een ‘enveloppsalm’. Hoewel deze psalm – net als Psalm 22 en Psalm 69 – gaat over het lijden van Christus, is de overwinning zo zeker, dat ‘de envelop’ waarin deze psalm zit geen rouwenvelop is, maar een envelop van lofgezangen.

David spreekt God aan als de “God van mijn lofzang”. God is het voorwerp van zijn persoonlijke (“mijn”) lofzang. Hij heeft een persoonlijke relatie met God. In zijn omgang met zijn God heeft hij God op vele wijzen leren kennen. In alle omstandigheden waarin hij is geweest, heeft God hem geholpen en hem bijgestaan. Daardoor is God de God van zijn lofzang geworden. Ook wij hebben talloze redenen om God te loven, waardoor God voor ons persoonlijk de God van onze lofzang kan en wil zijn.

Tot die God roep hij met nadruk, “O God”, om niet te zwijgen. Het geeft aan dat David in nood is. Dat is vanwege de wreedheid en onredelijkheid van de vijand. Daarom roept hij tot God. Maar God zwijgt, Hij antwoordt (nog) niet. Zijn antwoord komt in het eerste vers van Psalm 110 (Ps 110:1). In de volgende verzen zegt David waarom hij tot God roept.

Hij heeft dringend hulp nodig, want ”de goddeloze” heeft zijn mond, een “mond van bedrog” tegen hem geopend (Ps 109:2). In ‘de goddeloze’, enkelvoud, zien we de antichrist (vgl. Ps 52:4-6), de spreekbuis van de duivel, de vader van de leugen. Zij die de goddeloze volgen, spreken “met valse tong” tegen hem (vgl. Mt 26:59).

Ze spreken niet alleen leugenachtige, valse woorden tegen en met hem, maar ook “met hatelijke woorden” (Ps 109:3). Ps 109:2 laat ons de buitenkant zien, woorden van goddeloosheid, van bedrog en van leugen. Ps 109:3 geeft ons een glimp van de binnenkant: haat, en zonder reden. Haat is hun drijfveer (Ps 109:5b). Ze hebben hem zelfs met hatelijke woorden “omringd”. Het is niet slechts af en toe een leugenachtige opmerking, maar ze doen niet anders. En dat terwijl er geen enkele aanleiding toe is. David klaagt: “Ja, zij hebben mij zonder reden bestreden.” Meer dan van David is dit waar van de Heer Jezus. We horen in David dan ook de Geest van Christus spreken (Hd 2:30-31).

Dat het in feite over Christus gaat, maakt Christus Zelf duidelijk. Hij citeert dit vers in Zijn gesprek met de discipelen vlak voor Zijn gang naar het kruis (Jh 15:24-25). Hij vertelt over de haat die de Joden tegen Hem koesteren. Er is geen enkele aanleiding voor het haten van Hem. Hij is immers altijd in liefde en genade en goedheid onder hen geweest. Toch hebben zij Hem gehaat (Ps 38:21). Het bewijst de boosaardigheid van het hart van de mens en de waarheid van Gods Woord.

De diepe reden van de tegenstand van de goddeloze en zijn volgelingen is, zegt de Heer Jezus, “Mijn liefde” (Ps 109:4). Hier horen we ook duidelijk de Heer Jezus spreken, Die dit naar waarheid heeft meegemaakt in Zijn leven op aarde. Ook de reactie op alle valse beschuldigingen en aanklachten kan alleen voor Christus gelden. Alleen Hij kan zeggen: ”Ik was gebed.” Hij stelt tegenover alle vijandschap Zijn volkomen afhankelijkheid van Zijn God aan Wie Hij Zichzelf en alles overgaf (1Pt 2:23b).

Zijn hele leven werd gekenmerkt door een houding van gebed. De woorden ‘[steeds in]’ staan niet in de originele bijbeltekst. Die toegevoegde woorden verzwakken de kracht van wat er staat. ‘Gebed zijn’ is meer dan ‘steeds in gebed’ zijn. Er is slechts één Persoon Die kan zeggen Hij ‘gebed was’ in Zijn leven op aarde en dat is de Heer Jezus.

Hij is niet slechts genegeerd geworden, maar het tegenovergestelde van wat Hij is en doet, wordt Hem gegeven. Hij heeft niet anders dan goed gedaan (Hd 10:38), maar in plaats van daarvoor dankbaar te zijn brengen zij kwaad over Hem (Ps 109:5; Ps 35:12a; Ps 38:21). Hetzelfde geldt voor de grootst denkbare tegenstelling, die van liefde en haat. Hij heeft niet anders dan liefde bewezen aan iedereen met wie Hij in aanraking kwam. In plaats van door Zijn liefde aangetrokken te worden, hebben ze Hem gehaat en van zich gestoten. Wat is toch het hart van de zondaar toch ijskoud en hard als steen!

Copyright information for DutKingComments