Psalms 109:23

Gebed om Gods hulp

Christus heeft Zich nooit verdedigd tegen alle onrecht dat Hem is aangedaan en alle kwaad dat over Hem is gesproken. Met een “maar U” heeft Hij Zich tot de “HEERE Heere” gewend en Hem gevraagd Zijn werk aan Hem te doen (Ps 109:21). Het woord “maar” geeft de tegenstelling aan tussen het werk van Judas en dat van Zijn God tot Wie Hij Zich wendt.

Hij doet een beroep op de Naam van de HEERE Heere, want Hij heeft Zijn Naam altijd geëerd en altijd alles gedaan in die Naam. De verhoring van het gebed is tot eer van Zijn Naam. Dat geldt voor het gebed van Christus, dat geldt ook voor het gebed van het overblijfsel. Daarom rekent Hij op Gods goedertierenheid die groot is. Hij kent die goedertierenheid als geen ander en Hij weet hoe groot die is. Altijd heeft Hij die ervaren. Dat is de kracht van Zijn leven geweest. Ook nu weet Hij dat Gods goedertierenheid er voor Hem is.

Hij wijst God op Zijn toestand: Hij is “ellendig en arm” (Ps 109:22; Ps 109:16; Ps 40:18). Hij noemt het als een pleitgrond voor God, opdat God Hem te hulp zal komen. Hij neemt het recht niet in eigen hand, want Hij was niet op aarde gekomen om te oordelen, maar om de wil van God te doen. Dit betekende het ondergaan van het groots mogelijke onrecht en het grootst mogelijke lijden. Hij heeft innerlijk diep geleden door alles wat er tegen en over Hem werd gezegd. Dat horen we als Hij zegt: “Mijn hart is in mijn binnenste dodelijk verwond” (vgl. Ps 22:15b; Ps 69:21a).

Hij voelde Zijn leven wegvloeien, wat Hij zinnebeeldig omschrijft “als een schaduw die langer wordt” (Ps 109:23; vgl. Ps 102:12). Een schaduw bewijst dat er een persoon is, terwijl de persoon zelf niet gezien wordt. Er is geen kracht in. Een langer wordende schaduw wijst op het ondergaan van de zon en het vallen van de nacht van de dood. Door zijn omgeving wordt hij “afgeschud als een sprinkhaan”. Hij is voor hen als een lastig insect dat je met een schuddende beweging van je lichaam verwijdert. Niemand geeft nog een cent voor zijn leven.

De kracht om te lopen is verdwenen omdat de “knieën zijn verzwakt door het vasten” (Ps 109:24; vgl. Hb 12:12). We zien dat toen de Heer Jezus het kruis moest dragen. Hij heeft zoveel geleden van alle mishandelingen, dat Zijn kracht op de weg is neergedrukt (Ps 102:24). Daarom houden ze Simon van Cyréne aan om het kruis van Christus achter Hem aan te dragen (Lk 23:26). Tegelijk heeft de ijver voor Gods huis Hem verteerd, zodat zijn “vlees is vermagerd: geen vet [zit eraan]” (vgl. Ps 22:18a).

Ondanks Zijn meelijwekkende toestand als gevolg van Zijn inzet voor God en het volk, is Hij “hun [nog] tot smaad” (Ps 109:25; vgl. Ps 69:21). Ze bespotten Hem. “Zij schudden hun hoofd” in afschuw als zij Hem zien (Mt 27:39). Deze verachting voor de volkomen Mens van Wie de daden en woorden vol barmhartigheid waren, is een onbeschrijflijke misdaad.

De Heer Jezus gaat diep gebukt onder al deze lastering en mishandeling. Hij richt Zich op, niet om Zijn tegenstanders neer te vellen, maar om tot de “HEERE, Mijn God” te roepen Hem te helpen (Ps 109:26). Hij vraagt of Zijn God in Zijn trouw Hem naar Zijn goedertierenheid wil verlossen uit de grote nood waarin Hij is. De nood is zo groot, dat de Heer voor de tweede keer om hulp vraagt, in feite een herhaling van Ps 109:21.

Als Christus door Zijn God verlost wordt, zullen de tegenstanders weten dat Gods hand uitredding heeft gebracht (Ps 109:27). Elke boze macht in het heelal zal weten dat God Christus heeft verkoren om Zijn Koning te zijn. Dat zal gebeuren als het vrederijk is opgericht en de Heer Jezus op de troon van Zijn heerlijkheid zit. Niemand zal kunnen ontkennen dat de HEERE het gedaan heeft.

De tegenstanders kunnen vloeken wat ze willen, het zijn zinloze, lege vloeken, want ze treffen geen doel (Ps 109:28). Het enige waar het Christus om gaat, is de zegen van Zijn God. Ze kunnen ook aanvallen zo vaak en wanneer en waar ze maar willen, maar zij zullen beschaamd worden, terwijl Gods “Dienaar Zich verblijdt”. Voor de gelovige die overal de hand van God in ziet, wordt de vloek altijd veranderd in zegen en is het gevolg altijd blijdschap.

Voor de tegenstanders zal het omgekeerde het geval zijn. Zij verheugen zich over de ellende van de Ellendige, maar zij zullen “met schande bekleed worden” (Ps 109:29). De schande wordt over hen uitgegoten vanwege hun verachting van de Rechtvaardige. Zij zullen “zich hullen in hun schaamte als in een mantel”. Ze zullen zich innerlijk diep schamen over hun leugen en laster die zij over Hem, Die Ellendig en Arm wordt genoemd, hebben rondgestrooid.

Copyright information for DutKingComments