Psalms 109:31

Belofte om God te loven

De psalm eindigt met de belofte van een loflied. In de zekerheid van de verhoring van Zijn gebed zegt Christus dat Hij de HEERE met Zijn mond op luide toon zal loven (Ps 109:30). Hij zal Hem “te midden van velen … prijzen” (vgl. Ps 22:23b; Hb 2:9-12). Dit loflied zal Hij aanheffen, wanneer Hij als de Opgestane te midden van de Zijnen is, die Hij door Zijn dood heeft verlost.

Loven gebeurt altijd met de mond. Het lijkt daarom overbodig om het te vermelden. Dat het hier toch wordt gedaan, is omdat deze psalm begint met een bedrieglijke mond (Ps 109:2). Door de hulp van de HEERE eindigt deze psalm met een mond die de HEERE op luide toon looft.

Christus weet dat de HEERE “aan de rechterhand van de arme” zal staan (Ps 109:31; vgl. Ps 109:6). Hij is die Arme. De HEERE staat aan Zijn rechterhand om Hem van elke aanklacht vrij te spreken (Js 50:9a). Zo zal Hij worden verlost “van hen die Zijn ziel veroordelen” (vgl. 2Tm 4:16-17; Rm 8:33). In Zijn opstanding is de Heer Jezus gerechtvaardigd, dat wil zeggen rechtvaardig verklaard, in alles wat Hij heeft gedaan. Elke aanklacht is daardoor niet alleen volledig ongegrond verklaard, maar als valse aanklacht tentoongesteld.

Nu het lijden rechtvaardig is vergolden, kan de heerlijkheid worden geopenbaard. Dat is Psalm 110.

Copyright information for DutKingComments