Psalms 111:1

Inleiding

De openbaring van Christus in Zijn lijden (Psalm 109) en in Zijn verheerlijking (Psalm 110) bewerkt bij het overblijfsel drie lofzangen (Psalmen 111-113). De Psalmen 111-112 zijn gedicht in de vorm van een acrostichon, dat wil zeggen dat elk van de tweeëntwintig regels ervan begint met een volgende letter van het Hebreeuwse alfabet, van aleph tot taw. Deze opeenvolging van letters verwijst naar de wegen en regering van God.

De derde lofzang (Psalm 113) is tevens de eerste van een serie lofzangen die hallel-psalmen worden genoemd. Ze worden gezongen door de Joden op de avond van het Pascha, aan het begin (Psalmen 113-114) en aansluitend (Psalmen 115-118) op de Paasmaaltijd. Ook de Heer Jezus heeft in de laatste nacht van Zijn leven op aarde vóór het kruis deze lofzang met Zijn discipelen gezongen, nadat Hij het avondmaal had ingesteld en voordat Hij met hen naar de Olijfberg vertrok (Mt 26:30; Mk 14:26).

De eerste keer dat we het woord “halleluja” in het Nieuwe Testament tegenkomen, is pas in Openbaring 19. Dat is wanneer de Heer Jezus het grote Babylon heeft geoordeeld en Zijn openbare koningschap aanvaardt en gaat uitoefenen (Op 19:1; 3; 4; 6). Dat is hier ook zo. Nadat in Psalm 110 de vijanden zijn verslagen, vinden we de lofzangen en de hallel-psalmen.

Psalm 111 is een lofzang op de grote daden van de HEERE (Ps 111:2-3): de verlossing en het verbond. De verlossing is hier de verlossing uit Egypte als type van de verlossing uit de macht van de vijand. Het verbond is hier het verbond van Sinaï als type van het nieuwe, eeuwig verbond. Psalm 112 is dan een lofzang over de heerlijkheid en kenmerken van Christus die zichtbaar zijn in het overblijfsel. Het zijn de kenmerken van de rechtvaardige die in Psalm 1 worden beschreven (Ps 1:1-3).

De HEERE loven met heel het hart

De psalm sluit aan op de vorige en begint daarom met “halleluja”, ‘loof de HEERE’. Het is een reactie op Wie de HEERE is en op Zijn daden, zoals dat is voorgesteld in de vorige psalm. De psalmist zegt dat hij de HEERE zal loven met heel zijn hart, zozeer is hij onder de indruk van Hem Die aan Gods rechterhand is. Zijn hele hart is erdoor in beslag genomen, waardoor er voor iets anders geen ruimte is (Ps 86:12). Er wordt ook zonder enige reserve, zonder iets achter te houden, lof gezongen.

Hij betrekt ook anderen in zijn lofzang. Hij looft de HEERE “in de kring van de oprechten en [in hun] gemeenschap”. “De oprechten” zijn allen die doen wat juist is in de ogen van de HEERE (Ex 15:26; Ps 33:1). De Messias is het middelpunt van hun “gemeenschap”. Zij hebben Hem als hun gemeenschappelijk voorwerp van hun lofprijzing. Hun liefde voor de Messias verbindt hen met elkaar (vgl. 1Ko 1:9). Alleen aan hen maakt God in Zijn vertrouwelijke omgang met hen Zijn gedachten bekend (Ps 25:14). Alleen door hen worden Gods gedachten ontvangen en gewaardeerd.

Copyright information for DutKingComments