Psalms 112:1

Inleiding

Psalm 112 vormt met Psalm 111 een eenheid. We zien dat aan de structuur en de lengte van beide psalmen. Ze zijn identiek in opbouw, beide zijn een ‘acrostichon’, een bijzondere stijlvorm in de poëzie. Hierbij begint het eerste woord van elk vers, deel van een deel of groep van verzen met een volgende letter van het Hebreeuwse alfabet.

In Psalm 111 wordt de HEERE geprezen in Zijn werken en wonderen. In Psalm 112 worden de kenmerken beschreven van wie de HEERE vrezen en hun zegeningen. Deze kenmerken zijn die van het overblijfsel, dat gevormd is in de school van God, waardoor zij nu de kenmerken van Christus laten zien. Het leven van Jakob is daarvan een illustratie.

Psalm 111 gaat over God – vergelijk de eerste stenen tafel; Psalm 112 gaat over de mens – vergelijk de tweede stenen tafel.

Grote vreugde in Gods geboden

Evenals de vorige psalm begint ook deze psalm met de uitroep “halleluja”, dat is loof de HEERE, die tegelijk een oproep is (Ps 112:1). In het laatste vers van de vorige psalm staat dat “de vreze des HEEREN … het beginsel van wijsheid” is (Ps 111:10). Daarop sluit deze psalm aan en gaat ermee verder, want de psalmist begint hier met het uitspreken van “welzalig” over “de man die de HEERE vreest”. Dit is nog een aanwijzing dat de beide psalmen bij elkaar horen (zie Inleiding op deze psalm). De Man Die de HEERE vreest, is in volstrekte zin waar van de Heer Jezus, maar het geldt ook voor allen die Zijn eigenschappen bezitten en daarnaar leven.

Psalm 1 begint ook met ‘welzalig de Man …’ (Ps 1:1), een beschrijving waaraan door Christus volkomen wordt beantwoord. Hier in Psalm 112 vinden we het overblijfsel, dat getooid is met de kenmerken van Christus. Het is ermee als met Rebecca die wordt versierd met de sieraden van Izak. Dit is op ons van toepassing naar de mate dat Christus gestalte in ons krijgt.

Vervolgens spreekt de psalmist wat die man die de HEERE vreest, kenmerkt. Zijn vrees voor de HEERE blijkt uit de “grote vreugde” die hij vindt “in Zijn geboden”. Vrees is geen angst, maar ontzag. Aan deze vrees is vreugde, zelfs grote vreugde verbonden, wat duidelijk maakt dat er bij deze vrees van angst geen sprake is.

Het is onmogelijk te zeggen dat iemand de HEERE vreest, terwijl Zijn geboden voor hem niets betekenen. Het zijn hier de geboden van de wet. De oudtestamentische gelovige die in een levende relatie met God leeft, leest graag in Gods wet, want daar staat de wil van God, daarin leert Hij God beter kennen. De vreugde in Gods geboden bestaat niet alleen uit bestuderen, maar ook ernaar leven.

Wij, nieuwtestamentische gelovigen, leven niet onder de wet, maar onder de genade. Als we enigszins begrijpen wat genade is, zal ons verlangen naar het kennen van Gods wil voor ons leven groot zijn. De uiting van dat verlangen is niet om te proberen de wet te houden, maar dat wij ons laten leiden door de Geest van God Die in ons woont. De Geest leert ons Gods Woord kennen en geeft de kracht om te doen wat Gods Woord ons leert.

De man die de HEERE vreest en grote vreugde vindt in Zijn geboden, zal rijk gezegend worden (Ps 112:2). De zegeningen die worden genoemd, zijn typische Joods en niet typisch christelijk. “Zijn nageslacht zal machtig zijn op aarde” is een specifiek Joodse zegen (Dt 28:1-4). Nu is Israël nog niet machtig op aarde, maar zal het in het vrederijk wel zijn. Deze zegen zal in het vrederijk worden genoten.

Dit geldt ook voor de zegen waarmee “het geslacht van de oprechten zal gezegend worden”. Het overblijfsel bestaat uit hen die de HEERE vrezen. Zij worden hier “de oprechten” genoemd (Ps 111:1). Zij doen wat recht of juist is in de ogen van de HEERE (Ex 15:26).

De zegen van de man die de HEERE vreest en vreugde vindt in Zijn geboden betreft ook “zijn huis” (Ps 112:3). Daarin “zal bezit en rijkdom zijn”. Hij zal overvloed van alle aardse zegeningen hebben (vgl. Dt 28:1-14). Voor ons, die behoren tot de gemeente, Gods hemelse volk, geldt dat God ons “gezegend heeft met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten” (Ef 1:3).

Job was een gezegend man, maar raakte alles kwijt. Dat gebeurde door de satan, maar onder de toelating van God omdat Hij er een bedoeling mee had. Dit zal in het vrederijk niet gebeuren, want de satan is dan gebonden.

Behalve aardse bezittingen heeft de rechtvaardige ook een geestelijk kenmerk en dat is “zijn gerechtigheid”. Dat wijst op zijn rechtvaardige handelen. Het Hebreeuwse woord voor ‘aalmoes geven’ is verwant met het woord ‘rechtvaardig’. In enkele handschriften van het Nieuwe Testament vinden we in de eerste twee verzen van Mattheüs 6 twee Griekse uitdrukkingen, namelijk ‘gerechtigheid doen’ en ‘weldadigheid doen’ ofwel ‘aalmoes geven’ (Mt 6:1-2). Beide uitdrukkingen kunnen een vertaling zijn van een en dezelfde Hebreeuwse uitdrukking, namelijk tsadik. De betekenis ervan is gerechtigheid doen en aalmoes geven. Zie Ps 112:9 waar deze begrippen worden gebruikt.

De rechtvaardige laat in zijn leven zien dat hij God kent door met zijn kinderen en zijn bezittingen om te gaan op de manier die God wenst. Dit handelen heeft niet alleen tijdelijke waarde, maar “houdt voor eeuwig stand”. In de vorige psalm wordt dit van God gezegd (Ps 111:3). Wat voor God geldt, geldt ook voor de rechtvaardige.

Copyright information for DutKingComments