Psalms 115:7

De waardeloosheid van de afgoden

Tegenover het vertrouwen in de verheven, almachtige God gaan ze nu in deze verzen de afgoden van de heidenvolken bespottelijk maken (Ps 135:15-18; vgl. 1Kn 18:25-29; Js 44:9-20; Js 46:6-7; Jr 10:1-9; Hk 2:18-19). Profetisch zien we dat in wat met Herodes, die een type van de antichrist is, gebeurt: God oordeelt hem door hem levend door wormen te laten eten (Hd 12:18-23). Normaal worden lijken pas na de dood door wormen opgegeten. Hij drijft ook de spot met de antichrist door hem in de toekomst, zonder hem eerst te doden, levend in de poel van vuur te werpen (Op 19:20).

Het volk heeft uiteindelijk geleerd dat afgoden niets zijn. Die afgoden kunnen wat het materiaal waarvan ze zijn gemaakt wel wat waard zijn, maar ze zijn slechts “het werk van mensenhanden” (Ps 115:4). Dat betekent per definitie dat ze waardeloos zijn wat betreft hun vermogen om ook maar iets te doen. Ze zien er menselijk uit, maar zijn totaal onmenselijk.

Ze hebben wel een mond, want die heeft de maker van het beeld er zelf in gegraveerd (Ps 115:5). Maar die stomme beelden kunnen hun lippen niet van elkaar krijgen. Er komt geen woord uit hen, niet tot troost en niet tot oordeel. De maker heeft de beelden wel ogen kunnen geven, maar geen licht in hun ogen. Er is geen enkel zicht op het heden of op de toekomst. Ze merken niets op van enig mens die tot hen nadert. De beelden zijn stekeblind (vgl. Gn 16:13; 2Kr 16:9).

En kijk eens naar hun oren (Ps 115:6) Die zitten stevig aan hun hoofd vast. Zeker, ze zijn kunstig gevormd door de mensenhanden. Maar een werkend trommelvlies zit er niet in. Ze zijn stokdoof. Je kunt praten of zelfs schreeuwen wat je wilt, maar er komt geen reactie (vgl. Ps 116:2; Ps 65:3; Ps 120:1). Er is ook een neus op het hoofd van het beeld gezet. Maar wat voor reukoffers ze ook aan het beeld brengen, het snuift er niets van op en raakt er zeker niet door bedwelmd.

Ze hebben ook handen, maar ze kunnen geen hand uitsteken om iemand te helpen (Ps 115:7; vgl. Ps 18:17; Jh 10:28). Ze kunnen er niet eens mee tasten om ergens houvast te vinden. De handen blijven onbeweeglijk op de plek waar de maker ze heeft aangebracht. Hetzelfde geldt voor hun voeten. Ze kunnen geen stap verzetten om iemand voor te gaan op een bepaalde weg. Ze blijven stokstijf staan waar de maker ze heeft neergezet (Js 46:1-7). Ze kunnen hun keel niet eens schrapen, er komt geen enkel geluid uit.

Het kan niet anders of zij die ze hebben gemaakt, worden aan deze afgoden gelijk (Ps 115:8). Zo werd Israël, de falende knecht van de HEERE, doof en stom, net als de dove en stomme afgoden die ze zijn gaan dienen (Js 42:18-19; vgl. Mt 12:22-27). Afgoden zijn het product van de dwaasheid van de makers en daarom worden de makers dwazen.

Wie op beelden vertrouwt, wordt een gevangene van zijn eigen dwaze, onreine, goddeloze gedachten. Hij volgt zijn eigen dwaze inzichten en vervalt tot steeds grotere onzinnigheden. Valse aanbidding is niet onschuldig, maar demoraliseert. De aanbidder bewerkt daardoor zijn eigen verderf. Het einde van wie dode afgoden aanbidden, is de eeuwige dood.

Copyright information for DutKingComments