Psalms 116:1

Inleiding

Psalm 116 bezingt de verlossing van de getrouwen die op het punt hebben gestaan om te sterven. Een voorbeeld daarvan is Hizkia die door een ziekte de dood nabij is geweest, maar is genezen (2Kn 20:1-11).

In profetisch opzicht beschrijft de psalm de geschiedenis van het overblijfsel in de eindtijd. We horen er de Geest van Christus in spreken. Deze psalm is een gelofte offer (Ps 116:14; 18) en een lofoffer (Ps 116:17) vanwege de verhoring van de gebeden van het overblijfsel van Israël (Ps 116:1-2). Deze offers worden gebracht in de tempel in Jeruzalem (Ps 116:19) in de tegenwoordigheid van heel Israël, alle twaalf stammen (Ps 116:14; 18).

De HEERE liefhebben

De psalm begint met een hartstochtelijke liefdesverklaring van de psalmist voor de HEERE (Ps 116:1). Letterlijk luidt het vers: “Ik heb lief, want de HEERE hoort mijn stem, mijn smeekbeden.” De eerste zin “Ik heb lief” heeft geen object, net als in 1 Johannes 4: “Wij hebben lief” (1Jh 4:19). Het is ermee als met de uitspraak van Maria Magdalena als zij vraagt waar het lichaam van de Heer Jezus ligt: “Heer, als u Hem weggedragen hebt, zeg mij waar u Hem gelegd hebt en ik zal Hem wegnemen” (Jh 20:15b). Maria meent dat de persoon tot wie ze spreekt, de tuinman is. Ze heeft de Heer zó lief, dat zij over “Hem” spreekt, in de veronderstelling dat iedereen wel weet over Wie zij spreekt. Zo is het ook in deze psalm: “Ik heb lief.” De psalmist veronderstelt dat iedereen wel zou weten over Wie hij spreekt.

De psalmist is diep onder de indruk van de bevrijding van de dood door de HEERE. Hij kan niet anders dan zo reageren, “want”, zo licht hij zijn liefdesverklaring toe, “Hij hoort mijn stem, mijn smeekbeden” (vgl. Jn 2:1-3). Wat een God is Hij, Die zo luistert en redt! Dat kan geen ander gevolg hebben dan dat je die God liefhebt. Elke verhoring en uitredding uit de nood is een nieuwe reden om Hem lief te hebben.

Met nog een “want” geeft hij aan waarom hij de HEERE liefheeft: “Hij neigt Zijn oor tot mij” (Ps 116:2). Dit gaat nog verder dan dat God zijn stem hoort. Het wil zeggen dat God met grote aandacht luistert, Zijn hoofd naar hem toe draait om met Zijn oor voor de mond van de psalmist te komen om geen woord te missen van zijn klacht. Zo is God, zo uitnodigend is Hij om luisteren. “Daarom” zal hij Hem al de dagen van zijn leven aanroepen, dat is zolang hij op aarde leeft en in het land van de levenden is.

De psalmist vertelt over de nood die hem ertoe heeft gedrongen de HEERE aan te roepen (Ps 116:3; vgl. Ps 18:5-7). Hij stond voor de poort van de dood. Hij was omvangen “door banden van de dood”. Dat wil zeggen dat hij in de greep van de dood was waaraan hij zich onmogelijk kon ontworstelen. Vanbinnen, innerlijk, hadden “angsten van het graf” hem “getroffen”. Hij “ondervond benauwdheid en verdriet”. De dood en het graf – het graf is het dodenrijk, de sheol – worden voorgesteld als jagers die hun prooi met een strik vangen en doden. De psalmist voelde zich als een machteloze prooi in handen van machtige vijandige jagers.

In deze grote nood riep hij “de Naam van de HEERE aan” en smeekte: “Och HEERE, bevrijd mijn ziel” (Ps 116:4). Een andere toevlucht dan “de Naam van de HEERE”, dat is Zijn Wezen, alles wat Hij is, had hij niet. Als de HEERE niet tussenbeide zou komen om hem te bevrijden, zou het met hem gedaan zijn. Daarom smeekt hij Hem om zijn ziel te bevrijden, dat wil zeggen hem uit zijn doodsgevaar te bevrijden en hem in leven te houden.

Copyright information for DutKingComments