Psalms 118:27

Vrijwillige offers

Het overblijfsel belijdt volmondig en met hun hele hart: “De HEERE is God” (Ps 118:27; vgl. 1Kn 18:39). Er is geen enkele gedachte meer aan afgoden die ze vroeger hebben aanbeden. Hij heeft hun, in overeenstemming met de priesterlijke zegen (Nm 6:25), “licht gegeven”. Dit is het licht van de dag die Hij heeft gemaakt, de dag waarop zij zich verheugen en blij zijn (Ps 118:24; vgl. Es 8:16).

De verlossing door de HEERE en de invoering in het vrederijk is aanleiding tot een groot feest. Het is een feest voor en met de HEERE. Daar hoort een offer bij. Ze roepen elkaar op om Hem een offer, een “[feest]offer”, te brengen (vgl. Ex 10:9; Ex 12:14). Dat offer moet “met touwen tot aan de hoorns van het altaar” worden gebracht. De touwen geven de nauwe verbinding aan tussen het offer en het altaar. Het altaar is de plaats waar het geslachte offerdier als een vuuroffer voor God werd verbrand. De hoorns van het altaar spreken van de kracht van het offer.

Het offer is een beeld van Christus. Alleen door Zijn offer is er zegen voor Gods volk. In het vrederijk worden er weer offers gebracht. Het zijn dan gedachtenisoffers ter herinnering aan het eens volbrachte werk van Christus waarvan de waarde en de kracht tot in eeuwigheid blijven.

De HEERE Die God is (Ps 118:27), is ook de God van ieder individueel, “mijn God” (Ps 118:28). Twee keer wordt die persoonlijke relatie met God genoemd. Het beleven daarvan brengt tot een “loven” en “roemen” van Hem. Het overblijfsel als geheel en ieder persoonlijk looft en roemt Hem voor Wie Hij is en wat Hij heeft gedaan.

De psalm besluit met dezelfde oproep en uiting van waardering van de HEERE als waarmee hij is begonnen (Ps 118:29; Ps 118:1). Alles wat daartussen is gezegd, geeft een overvloed aan redenen om de HEERE te loven. Het is een aaneenschakeling van getuigenissen dat Hij goed is en dat Zijn goedertierenheid voor eeuwig is. Die lof zal eeuwig klinken.

Copyright information for DutKingComments