Psalms 119:176

/taw/ Het teken van het kruis

De letter taw is de laatste letter van het Hebreeuwse alfabet. Het oorspronkelijke pictogram van deze letter is een ‘kruis’ en heeft de betekenis van ‘teken’, ‘verbond’. Deze aspecten vinden we in het bloed van Christus. In Exodus 12 lezen we daarover in het beeld van het bloed aan de huizen van de Israëlieten: “En het bloed zal u tot een teken zijn aan de huizen waarin u verblijft. Als Ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan” (Ex 12:13a). Het bloed dat gestreken wordt aan de deurposten en bovendorpels van deze huizen heeft de vorm van het kruis. Vergelijk de teken of het kruis aan de voorhoofden van het overblijfsel in Ezechiël 9 (Ez 9:4).

De Heer Jezus noemt Zichzelf “de Alfa en de Omega”, de eerste en de laatste letter van het Griekse alfabet (Op 1:8; 11; Op 21:6; Op 22:13). In het Hebreeuws zou dat zijn de Aleph en de Taw. De aleph spreekt van een os of rund, het dier bij uitstek voor het brandoffer. De taw spreekt van het kruis, ofwel het altaar waarop het brandoffer gebracht wordt. Zo is de Heer Jezus tegelijkertijd het offerdier, het altaar en de Priester Die het offer brengt.

De psalmist begrijpt dat zijn probleem niet alleen veroorzaakt wordt door vijanden van buitenaf, maar dat hij een probleem heeft vanbinnen in zichzelf. Hijzelf heeft gezondigd, hij heeft gedwaald als een verloren schaap (Ps 119:176). Wat hij nodig heeft, is de Herder Die Zijn leven aan het kruis ten behoeve van Zijn schapen heeft afgelegd. De Herder moest afdalen en hem zoeken in zijn verloren toestand (Lk 15:4-7). Een verloren schaap kan zichzelf niet redden. De mens die zich dat bewust is, realiseert zich dat zijn hulp van buitenaf moet komen (vgl. Rm 7:24). Hij realiseert zich ook dat zijn verlossing niet komt van iets, maar van Iemand.

Dit is het laatste couplet waarin de waarde van het Woord in al zijn aspecten die voor ons leven van belang zijn, wordt bezongen. De toonsterkte van het aanspreken van God lijkt hier het hoogst te zijn. De psalmist roept tot God (Ps 119:169). Dat heeft hij vaker in deze psalm gedaan, maar hier stelt hij zijn roepen voor als een persoon voor wie hij aan God vraagt of die persoon mag “naderen voor Uw aangezicht”. Hij is een roepende om inzicht overeenkomstig Zijn Woord. Hij wil graag in alle dingen inzicht krijgen, niet vanuit het menselijk denken, maar vanuit Gods geopenbaarde wil in Zijn Woord.

Wie naar inzicht in Gods Woord verlangt, is ook een bijzonder voorwerp van de aanvallen van de vijand (Ps 119:170). Daarom komt hij behalve als een roepende, ook als een smekeling. Hij vraagt aan God dat zijn smeken tot “voor Uw aangezicht” mag komen. De Godvrezende smeekt om redding uit gevaren overeenkomstig Gods belofte. God heeft immers beloofd dat Hij de Zijnen niet zal begeven en niet zal verlaten. De vijand zal alles doen om ons gebedsleven krachteloos te maken (vgl. 1Pt 3:7).

Ps 119:169 en Ps 119:170 vormen de twee thema’s van Psalm 119. We zien in Ps 119:169 een gebed met een verzoek om inzicht en in Ps 119:170 een gebed om verlossing op grond van de beloften uit Gods verbond. Deze gebeden vormen de grondslag van zijn lofprijzing (Ps 119:171), zijn onderwijs door middel van de liederen (Ps 119:172; vgl. Ko 3:16), zijn worsteling (Ps 119:173) en zijn verlangens (Ps 119:174).

Nadat hij zich aan God als een roepende en smekeling heeft voorgesteld, meldt hij zich bij God als een Godlover (Ps 119:171). In Gods tegenwoordigheid komt niet alleen hulpgeroep over zijn lippen, maar ook “lofzang” (vgl. Fp 4:6). Zijn lippen vloeien er zelfs van over. Dit is het gevolg van onderwijs door God in Zijn verordeningen.

Zijn lofzang bestaat uit het bezingen van de woorden van God (Ps 119:172). Waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Het ‘instrument’ daarvoor is zijn tong. In heel wat hedendaagse ‘lofliederen’ komen uitspraken voor die niet gebaseerd zijn op het Woord van God, maar ertegen ingaan. Ook voor onze lofliederen geldt dat ze in overeenstemming met het Woord van God moeten zijn (Ef 5:19). Dan luistert Hij daar graag naar. Het thema van de zang hier is de rechtvaardigheid van Gods geboden.

Ps 119:171 en Ps 119:172 lopen parallel. We zien daardoor een verdubbeling van lof. De lofzang wordt dubbel onderstreept. De lofzang geeft aan dat de psalmist er volkomen van overtuigd is dat de HEERE op grond van Zijn verbond zijn gebed zal verhoren. In Ps 119:171 spreekt hij als een heilige priester de lofzang tot de HEERE; in Ps 119:172 spreekt hij als een koninklijke priester tot de medegelovigen (1Pt 2:5; 9; vgl. Ps 66:16).

Er is ook besef bij de rechtvaardige dat hij afhankelijk is van de HEERE (Ps 119:173). Daarom vraagt hij Hem dat Zijn hand hem te hulp komt. Hij heeft Gods bevelen uitgekozen om zich daaraan te houden en daarmee bezig te zijn. Deze keus moet iedere getrouwe maken. De hulp van de HEERE is verbonden aan Zijn Woord. Hij kan niemand helpen die niet voor Zijn Woord buigt. Ons is het voorrecht gegeven om altijd met vrijmoedigheid tot de troon van genade te naderen, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden tot tijdige hulp (Hb 4:16).

De Godvrezende verlangt naar het heil, of de behoudenis, van de HEERE (Ps 119:174). Daarmee bedoelt hij de periode van de zegeningen van het nieuwe verbond onder de regering van de Heer Jezus. Daarover heeft hij in Gods Woord, dat voor hem “een bron van blijdschap” is, gelezen. Voor ons geldt dat wij eens voor altijd behouden zijn door het geloof (Ef 2:8). Wel moeten wij in de tegenwoordige tijd onze behoudenis uitwerken met vrees en beven (Fp 2:12). In de nabije toekomst zullen we de behoudenis van onze lichaam ontvangen (Rm 8:23-25; Rm 13:11; Fp 3:20-21).

De psalmist vraagt de HEERE zijn ziel te laten leven (Ps 119:175). Dat is niet om van het leven te genieten, maar om de HEERE te loven (Ps 6:6). Hij beseft dat hij dat niet kan zonder de hulp van de HEERE. Deze hulp ligt, zo weet hij, in Gods bepalingen. Het Woord van God geeft stof te over om de HEERE te loven.

Het laatste vers is een belijdenis van zonde met verlangen naar herstel van de relatie die door de zonde is verbroken (Ps 119:176). De psalmist erkent dat hij heeft “gedwaald als een verloren schaap”. Hij ziet ook in dat hij wordt opgezocht door de goede Herder, Die Zijn leven heeft ingezet voor Zijn schapen, want hij vindt zelf de weg niet terug. Toch weet hij Wie hij aanspreekt. Hij weet ook dat hij Gods “dienaar” is. Hij heeft wel gedwaald, maar is Gods geboden niet vergeten.

Zoals het Nieuwe Testament eindigt met de uitnodiging aan zondaars om zich alsnog te bekeren, zo eindigt de psalmist hier met de noodzaak voor het volk Israël om door de Goede Herder hersteld te worden.

Copyright information for DutKingComments