Psalms 120:7

Verlangen naar vrede

De rechtvaardige, en in hem het overblijfsel, roept het “wee mij” over zichzelf uit omdat hij is omgeven door barbaarse mensen (Ps 120:5). Jesaja roept “wee mij” omdat hij zichzelf als onreine zondaar in het licht van de heilige God ziet (Js 6:5). Zover is de rechtvaardige hier nog niet. Dat komt in Psalm 130. Hij is nu nog meer met zijn omgeving bezig en de gevoelens die daar ten opzichte van hem heersen.

Hij verblijft “als vreemdeling in Mesech”, wat betekent dat hij er niet thuis is, maar er tijdelijk verblijft. Hij zegt met andere woorden hetzelfde als hij vervolgens zegt dat hij “in de tenten van Kedar” woont. De rechtvaardige woont te midden van een agressieve, onverdraagzame en discriminerende bevolking.

Mesech is een afstammeling van Jafeth (Gn 10:2; Ez 38:1). Zijn nakomelingen bevonden zich in het verre noorden, eerst rond de Zwarte Zee, later nog meer naar het noorden, naar wat nu bekend is als Moskou. Ze staan bekend als ruwe, onbeschaafde mensen. Kedar is de tweede zoon van Ismaël (Gn 25:13; Js 21:13-17), met wrede, genadeloze nakomelingen. Het is een aanduiding geworden voor de verschillende Arabische stammen. Samen zijn ze de laatste vijanden van Israël in de eindtijd, namelijk de koning van het noorden, met een coalitie van tien islamitische landen (Ps 83:6-9), die door Gog, dat is vorst van groot-Rusland, worden geruggesteund.

Hun gebied is het gebied waar de tien stammen destijds naar zijn weggevoerd. Dit is later ook bevestigd door de geschiedschrijver Flavius Josephus. Het verblijf bij hen heeft al lang geduurd (Ps 120:6). Het vreet aan zijn ziel dat zij “de vrede haten”. Hun dagelijkse praktijk is moord en doodslag. Recht en gerechtigheid zijn deze ‘vredehaters’ volkomen vreemd. De waarheid wordt door hen met voeten getreden. Dat blijkt wel uit de grove leugens die ze over hem rondstrooien. Daaronder lijdt hij. Hij wil ervan bevrijd worden.

Hij is zelf een man van vrede, hij is “vreedzaam” (Ps 120:7). Letterlijk staat er: Ik (ben) vrede, dat houdt in dat hij wordt gekenmerkt door vrede. Hij is niet uit op ruzie, maar wil in vrede met alle mensen samenleven (vgl. Rm 12:18; Hb 12:14). Daarvan getuigt hij ook tegenover hen te midden van wie hij woont. Zijn pogingen zijn echter tevergeefs. Ze worden afgeslagen. Er wordt zelfs oorlogszuchtig op gereageerd. Deze mensen willen van geen vrede weten en zijn niet te stoppen op hun oorlogspad.

Copyright information for DutKingComments