‏ Psalms 121:3-8

De Bewaarder

In deze verzen horen we, als het ware uit het heiligdom, het antwoord op het geloofsvertrouwen dat de getrouwe in de Ps 121:1-2 heeft uitgesproken. De getrouwe wordt ervan verzekerd dat de Bewaarder zijn voet niet zal laten wankelen (Ps 121:3). In dit vers staat twee keer het woord ‘niet’. Het is een dubbele onderstreping dat wat in dit vers staat nooit en te nimmer door de Bewaarder zal worden toegestaan. Hij zal hem ondersteunen bij elke stap die hij zet (Jb 31:4). God de Schepper is machtig om voor wankelen en struikelen te bewaren (Jd 1:24).

De Bewaarder zal niet sluimeren, Hij zal geen ogenblik in Zijn waakzaamheid voor hem verslappen. Dit is heel anders dan met de afgoden. Elia spotte destijds met de Baäl: “Misschien slaapt hij [wel] en moet hij wakker worden” (vgl. 1Kn 18:27). Deze Bewaarder zal hem niet uit het oog verliezen, en ook niet onverschillig toekijken hoe het hem vergaat als hij op weg is naar Jeruzalem, een weg die vol gevaren is. Hij zal hem met de grootste persoonlijke aandacht begeleiden en nauw bij hem betrokken zijn. Zijn Bewaarder heeft zelfs de haren van zijn hoofd geteld en geen enkele haar ervan zal verloren gaan (Lk 12:7; Lk 21:18; Hd 27:34).

Met de oproep “zie” (Ps 121:4) wordt de aandacht van de getrouwe met nadruk gevestigd op de Bewaarder als “de Bewaarder van Israël”, Zijn volk. Er is bij Hem geen sprake van verslapping in Zijn bewaring. Er is geen indutten en daardoor ook geen in slaap vallen. Hij zal niet sluimeren of slapen, maar zonder onderbreken vol oplettendheid waken over Zijn eigendom, Zijn uitverkorenen. Zijn volk is Zijn “persoonlijk eigendom” (Ex 19:5; Dt 7:6).

In de Ps 121:3-4 is het nog niet helemaal duidelijk Wie de Bewaarder is, althans Zijn Naam wordt nog niet uitdrukkelijk vermeld. Pas in Ps 121:5 wordt Zijn identiteit bekendgemaakt: het is de HEERE. Het had bijvoorbeeld ook een (aarts)engel kunnen zijn. Wat heeft iemand nodig op een zeer gevaarlijke reis? Een bewaarder ofwel een persoonlijke lijfwacht, een bodyguard. En wie is deze lijfwacht? Wat kan hij? Hij moet altijd waakzaam zijn. Er mag zelfs geen moment van sluimeren zijn. Sluimeren is een uitdrukking voor een soldaat die tijdens zijn dienst niet waakzaam is (Js 5:27).

Als de bewaarder van Israël een (aarts)engel was (vgl. Ex 32:34; Dn 10:21), zou een demonische engelvorst hem misschien kunnen tegenhouden (Dn 10:13). Nu de HEERE Zelf de taak op Zich heeft genomen om Israël veilig in Jeruzalem te brengen, is wat tevoren onmogelijk leek, nu mogelijk. Ja, alles is mogelijk voor wie gelooft. Als de Heer met ons is, wie kan dan tegen ons zijn? Hij belooft een behouden aankomst.

Zoals Hij de Bewaarder is van Zijn volk (Ps 121:4), zo is Hij het ook van het gelovig overblijfsel. Twee keer wordt in dit vers gezegd dat de HEERE Zelf de Zijnen bewaart. Hij is voor hen “uw schaduw aan uw rechterhand”. Hij is zo dicht bij hen als een schaduw bij een persoon is. Hij is ook zo onlosmakelijk aan hen verbonden als een schaduw aan een persoon verbonden is. Zij mogen in Zijn schaduw wandelen, wat wil zeggen dat Hij hen bewaart en beschermt (Ps 91:1; Js 25:4; Js 49:2), in tegenstelling tot aardse machten (vgl. Js 30:2-3). Dat Hij aan hun rechterhand is, wil zeggen dat Hij hen met Zijn kracht ondersteunt. Het is de plaats waar de verdediger staat (Ps 109:31).

Zijn zorg voor hen is er dag en nacht, als de zon schijnt en als de maan schijnt (Ps 121:6). Hij schermt Zijn volk af tegen de gevaren van de dag en tegen de gevaren van de nacht (vgl. Gn 31:40; Ps 91:5-6). Alle omstandigheden waarin Zijn volk op hun reis naar Jeruzalem kan zijn, zijn in Zijn hand. Hij zal hen voorzien van alles wat ze nodig hebben (Js 49:9-10).

Ook het kwaad dat hen omgeeft, hun vijanden, is in Zijn hand (Ps 121:7). Hij zal hen “bewaren voor alle kwaad”. Dat is het kwaad van de zonde en het kwaad van de verdrukking. Ook hun ziel, die door de tegenstand van de goddelozen onder druk staat, zal Hij in de hand houden, zodat ze niet in hun ziel zullen bezwijken (vgl. Fp 4:7; Hb 12:3).

De HEERE neemt de volle verantwoordelijkheid voor hun hele reis op Zich (Ps 121:8). Hij bewaart hen als ze “uitgaan” om op reis te gaan. Hij bewaart hen tot en met hun “ingaan” in het beloofde land, als ze op hun eindbestemming zijn aangekomen (vgl. Dt 28:6). “Uitgaan en ingaan” is een uitdrukking die het hele leven samenvat (Jh 10:9).

En ook daar, op de plaats van zegen waar ze dan zijn, gaat Hij door met hen te bewaren. Hij zal hen bewaren als ze hun huis “uitgaan”, bijvoorbeeld om naar de tempel te gaan, en Hij zal hen bewaren als ze weer teruggaan en hun huis weer “ingaan”. Hij doet het “van nu aan tot in eeuwigheid”. Dat wil zeggen dat, nu de HEERE Zelf meegaat (Ex 33:14-17), de psalmist zijn lange, gevaarlijke reis vol vertrouwen gaat beginnen.

De toepassing voor ons: Nadat wij onszelf hebben gezien in het licht van God en ook de wereld in zijn ware karakter in dat licht hebben gezien, zijn wij op reis gegaan naar het huis van de Vader, de woonplaats van God. Op onze pelgrimsreis mogen wij rekenen op Zijn voortdurende nabijheid en zorg en mogen wij Hem als onze Bewaarder leren kennen.

Copyright information for DutKingComments