Psalms 126:3

Inleiding

Als de twee stammen hersteld zullen zijn in het land, zowel het overblijfsel dat uit Jeruzalem is gevlucht als het overblijfsel in de stad dat verlost is, dan is het volk nog niet compleet. De tien stammen moeten in het land terug zijn. Er moeten twaalf stammen in het land hersteld worden. Dat wordt opnieuw in de volgende drie psalmen, Psalmen 126-128, voorgesteld.

God doet de gevangenen terugkeren naar het land (Dt 30:3). Zij die terugkeren, zullen het ervaren als een droom die werkelijkheid is geworden (Ps 126:1). De tranen zijn gevloeid vanwege het lot van de twee en de tien stammen. Nu brengt God een keer in de gevangenschap van de tien stammen. Dan wordt het nieuwe verbond gesloten. Er wordt nieuw leven gezaaid. Nu kunnen zij eindelijk lachen en juichen.

Dat is mogelijk omdat de Heer Jezus tranen heeft geweend (Ps 126:6), Hij heeft de tarwekorrel gezaaid en komt terug met gejubel, dragende zijn twaalf schoven. Hij vergadert Zijn volk tot één. Dat is de grondslag voor de terugkeer van de tien stammen.

Danklied na de ballingschap

In dit “pelgrimslied”, het zevende, bezingt de psalmist, en in hem de uitverkorenen die buiten het land verstrooid waren, de terugkeer van “de gevangenen van Sion” (Ps 126:1). De gevangenschap was een bittere tijd voor allen van wie het hart verbonden bleef met Jeruzalem. De duizenden jaren van ballingschap hadden ze aan zichzelf te wijten (Dt 28:15-19); hun herstel hadden ze uitsluitend aan de HEERE te danken (Dt 30:4-10).

Het was te mooi om waar te zijn, het leek wel een prachtige droom. Langzaam dringt de werkelijkheid tot hen door: het is geen droom, het is waar. Ze knijpen zichzelf als het ware in de arm om er zeker van te zijn dat ze niet dromen, maar het is echt waar: ze zijn terug in het land. Ze zijn vrij! Ze zijn zó blij, dat ze niet meer kunnen ophouden met lachen … Als ze als het ware tot zichzelf komen en zich realiseren dat ze niet dromen, maar dat ze echt vrij zijn, wordt hun “mond vervuld met lachen” en hun “tong met gejuich” (Ps 126:2; vgl. Jb 8:21).

Verdwenen is de schaduw van de nacht, voorbij is alle lijden. In plaats van treurnis en verdriet is er lachen, en in plaats van klaagzangen is er gejuich. Het volk dat is teruggekeerd, is vol blijdschap.

Hun terugkeer naar het land is een getuigenis van de macht van de HEERE tegenover de heidenvolken. Ze erkennen met onverholen eerbied en ontzag: “De HEERE heeft grote dingen bij hen gedaan.”

Dit getuigenis wordt direct door het overblijfsel overgenomen (Ps 126:3). Ze zeggen: “De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan, [daarom] zijn wij verblijd” (vgl. Jl 2:21). De Godvrezende kan nergens anders blijdschap in vinden dan in God en in Zijn werken. Wij hebben ook alle reden om blij te zijn, omdat God Zijn Zoon voor ons heeft gegeven om voor ons te doen wat wij niet konden: verzoening tot stand brengen tussen God en ons.

Copyright information for DutKingComments