Psalms 127:1

Inleiding

Het gelovig overblijfsel is compleet, de tien stammen zijn terug bij de twee stammen (Ez 36:15-23). Het resultaat van de hereniging zien we straks in Psalm 133.

De psalm begint, net als Psalm 128, als een wijsheidspsalm met de les die de verstandigen, de maskilim, ons willen leren. Het is de les die de Heer Jezus zo heeft samengevat: “Zonder Mij kunt u helemaal niets doen” (Jh 15:5b). Terwijl na de verwoesting door de koning van het noorden nu de tempel, de stad Jeruzalem en de nieuwe gezinnen worden gebouwd, roepen zij uit hoe afhankelijk zij zijn van de HEERE.

De afhankelijkheid van de HEERE wordt onderstreept door het besef dat niet alle gevaren geweken zijn (Ps 127:1). Net als Zerubbabel, Ezra en Nehemia worden hun bouwactiviteiten gedaan terwijl er gevaar is vanuit de omgeving.

In hun vertrouwen op de HEERE, kan van hen gezegd worden dat zij allen ‘in gerustheid wonen’ (Ez 38:8). Het overblijfsel van Israël wordt gevormd door mensen ”die rustig en onbezorgd wonen, die allen zonder muur en grendel wonen en geen poorten hebben” (Ez 38:11), in het vertrouwen dat de HEERE de Bewaarder van Israël is.

Gods onmisbare zegen

Van dit “pelgrimslied”, het achtste, wordt de dichter weer genoemd: het is een lied “van Salomo” (Ps 127:1). Aangezien de psalmist de situatie van het vrederijk op het oog heeft, wordt niet David als hoofdpersoon genoemd, maar Salomo, die een type is van de Heer Jezus als de Koning van de vrede. Het is opmerkelijk dat van de duizend en vijf liederen die Salomo geschreven heeft (1Kn 4:32), slechts twee ervan – Psalm 72 en Psalm 127 – door de Heilige Geest in de Bijbel zijn opgenomen. Dit zijn allebei psalmen die in verbinding staan met het vrederijk.

De pelgrims zijn aangekomen en denken na over wat hen te wachten staat aan huizen bouwen, de stad bewaken, hard werken en kinderen krijgen. In dit lied spreekt Salomo daarover. Het zijn de dingen van het dagelijkse leven, waarover wij ook nadenken. Wat Salomo ervan zegt, komt erop neer dat alles wat daarin gebeurt van Gods zegen afhangt om in de plannen te slagen. Het gaat om het besef dat alles wat de rechtvaardige doet, volkomen afhankelijk is van God, alles moet van Hem komen (vgl. Jk 1:17).

Als onze activiteiten niet worden bepaald en geleid door God, is alles wat we doen verspilling van tijd en energie. Van elk resultaat in een bepaald werk zullen we moeten zeggen dat het alleen door Gods hulp tot stand is gekomen (1Sm 14:45b). Als een project slaagt, is dat omdat Hij het met Zijn zegen zegent, zonder dat Hij enige prestatie, enig “zwoegen”, van onze kant vraagt. Alleen Zijn zegen maakt rijk (Sp 10:22).

Dit is niet in tegenspraak met de spreuk dat de hand van de vlijtigen rijk maakt (Sp 10:4). Zowel het een als het ander is waar. We moeten werken, maar ook beseffen dat de Heer ons de kracht ervoor moet geven en tevens de zegen erop. Dan beseffen we dat alles van Hem komt en zullen we Hem daarvoor de eer geven.

Salomo gebruikt drie voorbeelden uit het dagelijkse leven om dat te illustreren. Hij begint met het bouwen van een huis. Mensen kunnen niet anders doen dan eraan bouwen. Ze kunnen er zelfs aan zwoegen. Waar het om gaat, is dit: zijn zij aan het bouwen, of is de HEERE aan het bouwen? Als Hij het niet doet, is alle zwoegen tevergeefs.

We kunnen hierbij denken aan de herbouw van de tempel, het huis van God. In het vrederijk wordt de bouw van de tempel aan de HEERE Zelf toegeschreven (Zc 6:12-13). Profetisch gaat het hier om het herstel van het huis van heel Israël, namelijk als het huis van Juda, de twee stammen, en het huis van Israël, de tien stammen, verenigd zijn (Jr 3:18).

Salomo heeft de tempel gebouwd, niet David. Hij wist dat het huis alleen maar gebouwd kon worden als de HEERE het huis zou bouwen. De HEERE was de architect, Salomo was slechts de uitvoerder.

Het tweede voorbeeld is dat van de beveiliging van een stad. Mensen kunnen goed kijken en goed luisteren, maar meer ook niet. Ze kunnen waakzaam zijn, maar de uiteindelijke bescherming van de stad ligt in de hand van God. Hij is de Bewaarder Die niet sluimert of slaapt (Ps 121:3-4). Alle menselijke inspanning om de stad af te schermen voor het binnendringen van kwaad baat niets als God Zelf de stad niet bewaakt.

Dit geldt in het bijzonder voor Jeruzalem (Jr 31:38-40). De stad is in haar geschiedenis vele malen veroverd en verwoest. Als de HEERE in het vrederijk de bewaking op Zich neemt, zal de stad volkomen veilig zijn (Zc 2:5). Dan pas kan het volk zingen: “Wij hebben een sterke stad, [God] stelt heil [tot] muren en vestingwallen” (Js 26:1).

Als we dit op onszelf toepassen, kunnen we zeggen dat het onze verantwoordelijkheid is om voor veiligheid te zorgen. De vraag waar het om gaat, is waarop we ons vertrouwen stellen. Vertrouwen we op onze technische kennis en vernuftige alarmsystemen of op God, dat onze werkzaamheden alleen dan zullen slagen als Hij ze zegent?

Het gaat in het derde voorbeeld over het verrichten van ons dagelijks werk in verbinding met het vormen van het gezin (Ps 127:2). Werken is de activiteit om het gezin te onderhouden. Werk en carrière zijn geen doel. Hard werken is niet verkeerd, maar niet voldoende. Het is nodig om daarin de HEERE te vertrouwen.

Het doel van het gezin is om uit de hand van de Heer kinderen te krijgen. Het wordt als ouderwets beschouwd, maar dit is de bijbelse waarheid, ook in de tijd dat de wereld alleen (gezonde) kinderen wil als ze daar zelf beter van wordt of zelfs geen kinderwens heeft. Kinderen zijn het erfdeel van de HEERE. Deze waarheid mogen wij leren, en deze waarheid mag het overblijfsel ook leren.

Het is duidelijk dat we moeten werken voor ons brood. Dat is al zo sinds de schepping. Waar het om gaat, is wat daarbij onze instelling is. Als we er niet aan denken dat we werken omdat God het wil en dat Hij ons de kracht ervoor geeft, dan kunnen we werken zo hard en zo lang we willen en onszelf afbeulen, maar het levert niet op wat ervan werd verwacht (vgl. Hg 1:6). Daarom schreef Paulus: “En al wat u doet, in woord of in werk, [doet] alles in [de] Naam van [de] Heer Jezus, terwijl u God [de] Vader door Hem dankt” (Ko 3:17).

Alle ijver van hen die niet met God leven of met Hem rekenen, brengt niets van blijvende waarde voort. De mensen van de wereld zoeken rust en vrede en veiligheid, maar het is allemaal tevergeefs. God geeft rust en vrede aan hem die met Hem leeft, zonder dat hij zich daarvoor hoeft in te spannen. Dat doet Hij, terwijl hij die door Hem wordt bemind, slaapt, ofwel op voor hem ongedachte wijze (vgl. Hd 12:6-7). Het is ook zo te vertalen dat de HEERE Zijn beminde de slaap als zegen geeft.

De pelgrim is “Zijn beminde”. Het woord ‘beminde’ is de vertaling van het Hebreeuwse woord jedid. Dit woord komt ook voor in de naam die God aan Salomo heeft gegeven bij diens geboorte “Jedid-Jah” – dat betekent de ‘beminde van de HEERE’ –, want de HEERE had hem lief (2Sm 12:24-25). Salomo denkt hier aan zichzelf. Het is ook van toepassing op iedere rechtvaardige die met God leeft.

De gezinnen mogen opgroeien in het besef dat elk lid van het gezin een beminde van de Heer is. Het is belangrijk om onze kinderen onze liefde te laten merken en dat wij ons bewust zijn van het feit dat zij de beminden van de Heer zijn: “Jezus echter zei: Laat de kinderen [begaan] en verhindert ze niet bij Mij te komen; want van de zodanigen is het koninkrijk der hemelen” (Mt 19:14; vgl. Mt 18:10).

Copyright information for DutKingComments