Psalms 129:5

Geen zegen voor Sions haters

Hij bevrijdt en zegent het overblijfsel, terwijl “beschaamd worden en terugwijken allen die Sion haten” (Ps 129:5). De vijanden worden in Ps 129:4 “de goddelozen” genoemd; hier worden ze genoemd “allen die Sion haten”. Ten diepste haten zij Sion, de stad Jeruzalem, omdat die stad de stad van de grote Koning is (Mt 5:35), en de haat is gericht op Hem, de Heer Jezus, dat wil zeggen op God Zelf.

De haters van Sion zijn allen die geen oog hebben voor God en Zijn beloften. De verwijzing naar Sion maakt duidelijk dat het gaat om de aanwezigheid van de HEERE te midden van Zijn volk, om Zijn verbond en zegen, en de hoop op de vestiging van Zijn koninkrijk.

Wat de onderdrukkers wordt toegewenst en wat ze ook zullen krijgen, wordt vergeleken met “gras op de daken, dat verdort voordat men het uittrekt” (Ps 129:6; vgl. Js 37:27). Gras is een beeld van de kortstondigheid van het leven (Js 40:6). Het staat vandaag op het veld en wordt morgen in de oven geworpen (Mt 6:30).

Het gras op de daken verdort nog sneller, het verdort al op dezelfde dag dat het is opgekomen. Het schiet op, het heeft geen diepe wortels, de zon komt op en verschroeit het, en de wind steekt op en neemt het mee. Zo snel is het leven voorbij van hen die Gods volk verdrukken: het is al verdord, voordat het wordt uitgetrokken.

Normaal gesproken wordt gras uitgetrokken en te drogen gelegd om het daarna als voedsel voor dieren te gebruiken. Het gras op het dak verdroogt uit zichzelf, voordat het uitgetrokken is. Het is een beeld van wat met Herodes gebeurt, evenals met de antichrist van wie Herodes een schaduwbeeld is. Herodes verbeeldt zich een god te zijn. God maakt duidelijk dat hij dat niet is. Normaal gesproken sterft een mens eerst en wordt dan door de wormen opgegeten. Herodes wordt opgegeten door wormen, voordat hij sterft (Hd 12:21-23). Zo zal de antichrist ook zonder te sterven in de poel van vuur worden geworpen, terwijl normaliter een mens eerst sterft en pas daarna het oordeel volgt (Op 19:20; Hb 9:27).

Er is ook niets met dit verdorde gras te beginnen, want het stelt helemaal niets voor (Ps 129:7). Het is waardeloos als hooi. Een maaier kan er niets mee, laat staan dat een schovenbinder er een schoof van zou kunnen maken die hij onder zijn arm zou kunnen nemen. Dit is wel een volkomen tegenstelling met de Zaaier in een vorige psalm. Die draagt Zijn zaad, zaait dat al wenend en komt terug met gejuich, terwijl Hij Zijn schoven draagt (Ps 126:6).

Niemand, geen van “de voorbijgangers”, zal hun op hun weg de zegen van de HEERE toewensen of hen zegenen in de Naam van de HEERE (Ps 129:8). Het toewensen van voorspoed op hun weg is dwaasheid omdat ze beschaamd worden (Ps 129:5) en nooit voorspoedig kunnen zijn. Ze gaan een weg waarop ze hun haat tegen Gods volk de vrije loop laten.

Copyright information for DutKingComments