Psalms 13:4

Nederlandse verzen (4-5)

Smeekbede

David heeft in de vorige verzen zijn ‘hoelang-vragen’ aan God voorgelegd. Nu richt hij zich tot God met drie korte woorden: “zie … verhoor … verlicht”. Ze staan in de gebiedende wijs, maar worden als smeekbede geuit (Ps 13:4).

De vraag “zie [mij] aan” sluit aan op zijn vraag ‘hoelang’ God hem nog zal vergeten (Ps 13:2a). De vraag betekent: ‘Wees mij genadig, ontferm U over mij’ (vgl. Js 63:15). Hij vraagt aan God om hem, de smekeling, toch op te merken en niet aan hem voorbij te zien alsof hij er niet is.

De vraag “verhoor mij” sluit aan op de vraag ‘hoelang’ God Zich nog zal verbergen (Ps 13:2b). Daarmee vraagt hij aan God om toch alstublieft te reageren op zijn hulpgeroep en de nood van zijn ziel weg te nemen.

David vraagt ten slotte dat de HEERE zijn ogen verlicht. De ogen verlichten betekent het ontvangen van Gods zegeningen waardoor hij weer kracht krijgt om voort te gaan (vgl. 1Sm 14:27). Zijn ogen zijn nu dof van verdriet en uitzichtloosheid. Hij verlangt naar licht in zijn duisternis, naar een straal van hoop.

De duisternis hoeft nog niet eens te verdwijnen, als hij maar licht heeft om zijn weg te vinden die nu zo voor hem verborgen is omdat God Zich verbergt. Als zijn ogen niet worden verlicht door hem enige hoop op verlossing in het vooruitzicht te stellen, zal hij in de dood ontslapen. Wat David in zijn gebed zegt, geeft wel aan hoe ernstig de situatie is, hoe wanhopig hij zich voelt.

‘In de dood ontslapen’ betekent hier dat hij zijn vertrouwen in God verliest, waardoor de vijand dan een volkomen overwinning zal behalen. In Ps 13:5 voert David dit argument aan. Daar moet God toch wel gevoelig voor zijn. Het sluit aan op wat hij in Ps 13:3 over zijn vijanden heeft gezegd. Het argument is dat God de vijanden toch zeker niet de mogelijkheid zal geven op te scheppen over een overwinning op hem? Hij zal zijn vijanden toch zeker geen reden tot vreugde geven over het opgeven van zijn vertrouwen in God? David verbindt zijn lot hier aan de eer van God (vgl. Nm 14:15-16).

Hij doet een beroep op Gods tussenkomst met het oog op de reactie van zijn vijand en tegenstanders. Als God niet ten gunste van hem ingrijpt, zullen de vijanden zich erop beroemen dat ze hem hebben overwonnen. Ze zullen hun vreugde erover uiten, wanneer hij wankelt. Dat kan God toch niet toestaan? Zijn eer is hier immers mee gemoeid?

Copyright information for DutKingComments