Psalms 135:15-17

De bespottelijkheid van de afgoden

In dit gedeelte wordt het oordeel over de afgoden voorgesteld (vgl. Ps 115:4-8). Dat is een waarschuwing voor het volk en moet hen ervoor bewaren ook maar enige waarde aan die afgoden te hechten. Helaas hebben ze daar hun ogen voor gesloten. Ze hebben ontucht met de afgoden gepleegd (Hs 2:1-14; Hs 4:17). Daardoor zijn deze afgoden ook de oorzaak van hun val geworden (vgl. Dt 32:37-39). De tien stammen zijn daarvoor door de Assyriërs weggevoerd in de verstrooiing. De twee stammen zijn daarvoor door de Babyloniërs in ballingschap weggevoerd naar Babel.

“De afgoden van de heidenvolken” blijken waardeloos te zijn in de verdediging van Kanaän. God rekent volledig met hen af en geeft het land aan Zijn volk. De hele wereld is van Hem en Hij bepaalt wie waar woont, waarbij Hij uitgaat van het gebied dat Hij voor Zijn eigen volk heeft gereserveerd (Dt 32:8).

De afgoden kunnen, omdat ze van “zilver en goud” zijn, er nog zo glanzend en waardevol uitzien, het is niet meer dan “werk van mensenhanden” (Ps 135:15; Js 40:19). Het is de dwaasheid ten top om te vertrouwen op iets van eigen makelij, waarvoor het materiaal genomen is uit een vergankelijke schepping (Js 44:9).

De beschrijving van de afgoden is vol sarcasme. Moet je die beelden zien: “Zij hebben een mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet” (Ps 135:16). Je kunt aan hen vragen wat je wilt, maar je zult geen antwoord krijgen, want ze spreken niet. Je kunt je voor hen neerbuigen en om hun aandacht vragen, maar ze zien je niet, want ze kunnen niet zien.

Er zijn ook oren aan hun hoofd gemaakt (Ps 135:17). Je denkt misschien dat ze je horen als je hard roept, maar ze horen je niet, want ze zijn van dode materie gemaakt. Zie je dan niet dat er “zelfs geen adem in hun mond” is? Ademen betekent in het algemeen dat er leven is, maar afgodsbeelden zijn totaal levenloos.

Deze stomme, blinde, dove, levenloze menselijke producten zijn niet anders dan een weergave van het denken van hun makers. Daarom zullen de makers ervan aan hen gelijk worden (Ps 135:18). “Al wie op hen vertrouwt”, iedereen die deze stomme afgoden aanbidt en ook maar iets van hen verwacht, zal net zo stom, blind, doof en levenloos worden als zij. Dat is met het volk Israël gebeurd (Js 43:8; Jr 5:21). Dit is in het algemeen de toestand van de mensheid in de eindtijd (Op 9:20).

Copyright information for DutKingComments