Psalms 135:7

De HEERE is groot

Vanuit het diepst van zijn hart erkent de rechtvaardige in een nadrukkelijk persoonlijke belijdenis, “ík”, dat “de HEERE … groot” is (Ps 135:5). Dit is als het ware de echo van de persoonlijke belijdenis van Jethro, toen hij zag wat de HEERE met Israël had gedaan (Ex 18:11). Hij is absoluut in Zijn grootheid. Het is dwaasheid om ook maar enige vergelijking te maken tussen Hem en wie of wat dan ook. Er is niemand en niets om Hem mee te vergelijken (Ex 15:11; Js 40:18; 25). De goden die er zijn, vallen bij Hem in het niet.

De moslims roepen ‘allahu akbar’ – dat betekent ‘allah is groter’ (dan andere goden) –, maar de psalmist roept uit “de HEERE is groot”. In het boek Jesaja wordt de HEERE genoemd “de Eerste en de Laatste” (Js 44:6), dat betekent dat Hij niet alleen de grootste, maar ook de Enige is, de enig ware God. Er is geen God buiten Hem.

Hij is de “Heere”, Adonai, de soevereine Heerser van het heelal. Zo kennen de rechtvaardigen Hem, want ze spreken over “onze Heere”. Hij is de absolute Heerser, Die kan doen wat Hem behaagt en dat ook doet (Ps 135:6). Hij heeft niet alleen een soevereine wil, maar ook absolute kracht en macht om Zijn wil uit te voeren. Er is daarbij geen gebied of terrein dat zich aan Zijn macht kan onttrekken. Zijn soevereiniteit en macht zijn onbegrensd. Hij doet wat Hem behaagt “in de hemel en op de aarde” en ook “in de zeeën en alle diepe wateren” (vgl. Jr 10:13; Jr 51:16). De ‘diepe wateren’ zijn de onderaardse wateren.

Dat Hij Heer is over de schepping is een feit. Dat Hij Heer is over de mensen, is op dit moment een keuze. De gelovigen erkennen Zijn heerschappij, de ongelovigen niet, dat wil zeggen nog niet. Er komt namelijk een dag dat “in de Naam van Jezus elke knie zich buigt van hen die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en elke tong belijdt dat Jezus Christus Heer is, tot heerlijkheid van God [de] Vader” (Fp 2:10-11).

Het hele universum is door Hem geschapen en daarom aan Hem onderworpen. Het gaat hier niet in de eerste plaats om de HEERE als Schepper, maar om Zijn macht ten opzichte van de schepping. Het gaat om Gods eeuwige kracht en Goddelijkheid, die uit Zijn werken worden gekend en doorzien (Rm 1:20). Het kennen van Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid moet ons ertoe brengen Hem als God te verheerlijken en te danken (Rm 1:21). Dat doet de psalmist hier.

Zijn macht blijkt uit het doen opstijgen van dampen (Ps 135:7). Wij spreken over het verdampen van het water, maar de psalmist leert ons hier de les dat God het doet. De Kanaänieten geloven dat de Baäl dit bewerkt. In de toekomst zal de mens geloven dat het beest alles kan (Op 13:4). Het overblijfsel stelt evenwel zijn vertrouwen op Hem Die heeft gezegd dat aan Hem alle macht in hemel en op aarde is gegeven (Mt 28:18).

De psalmist spreekt niet als natuurkundige, maar als een gelovige die weet dat alles wat op aarde gebeurt van God komt, door Hem wordt bewerkt. Zo spreken wij ook over ‘het bliksemt’ en ‘het waait’, terwijl we hier lezen dat God “de bliksemflitsen bij de regen” maakt en “de wind uit Zijn schatkamers naar buiten” brengt (vgl. Jb 38:22). Hij is inderdaad onvergelijkbaar groot. Wij roepen het met de lieddichter uit: ‘Hoe groot bent U, hoe groot bent U!’

Copyright information for DutKingComments