‏ Psalms 136:11-15

Het wonder van de verlossing

Deze verzen herinneren aan Psalm 135 (Ps 135:8-9). In Psalm 135 zijn dit daden die Gods Naam en heerlijkheid tot uitdrukking brengen. Deze zelfde daden worden hier bezongen als bewijzen van Zijn goedertierenheid, waarbij elke handeling een aparte lofprijzing tot gevolg heeft.

Het begint ermee dat God ”de Egyptenaren trof in hun eerstgeborenen” (Ps 136:10; Ex 12:29). Dit is een krachtiger uitdrukking dan “Hij trof de eerstgeborenen in Egypte” (Ps 135:8). Hier komt Gods oordeel nadrukkelijk over alle Egyptenaren. Toen brak hun weerstand en lieten zij Israël vertrekken, zelfs met veel geschenken. Wat God met de Egyptenaren heeft gedaan, is een bewijs van Zijn goedertierenheid voor Zijn volk, waarvan het resultaat voor eeuwig onveranderlijk vastligt.

Na het oordeel over de Egyptenaren heeft God een volgende daad gedaan waaruit Zijn goedertierenheid blijkt: Hij leidde Israël uit het midden van de Egyptenaren uit (Ps 136:11). Na het breken van de macht van de onderdrukkers bevrijdde Hij Zijn volk uit het midden van hun onderdrukkers. De verlossing door de Schelfzee wordt uitvoerig beschreven (Ps 136:11-15), want het is een schaduwbeeld van de komende verlossing van het gelovig overblijfsel uit de macht van de antichrist (Js 43:16-21).

Het volk heeft gezien dat God Zijn “sterke hand” en Zijn “uitgestrekte arm” heeft gebruikt tegen de Egyptenaren en voor hen (Ps 136:12; Ex 6:6; Dt 5:15; Dt 7:19; Dt 26:8; Jr 32:21). Dit machtsvertoon tot oordeel van de Egyptenaren en ten gunste van Zijn volk komt voort uit Zijn goedertierenheid voor Zijn volk. Het resultaat van de bevrijding kan nooit veranderen, het zal nooit eindigen, want “Zijn goedertierenheid is voor eeuwig”.

De bewijzen van Gods goedertierenheid houden niet op bij de bevrijding. Toen het erop leek dat ze voor een onoverkomelijke hindernis stonden en ze weer gevangen zouden worden genomen, deelde God de Schelfzee in tweeën (Ps 136:13; Ex 14:21). Letterlijk staat er dat Hij de Schelfzee ‘in stukken sneed’, wat de macht van Zijn daad nog duidelijker doet uitkomen.

Vervolgens deed God “Israël er middendoor … gaan” (Ps 136:14; Ex 14:22; 29). Wat een onoverkomelijke hindernis leek te zijn, werd een gebaande weg. Het water bleef door de macht van God als muren staan, terwijl Israël door de zee heentrok. Dit is weer een bijzonder bewijs van de goedertierenheid van God die voor eeuwig is.

Het afsluitende bewijs van Gods goedertierenheid met betrekking tot de verlossing van Zijn volk is de definitieve verdelging van de vijanden van Zijn volk (Ps 136:15; Ex 14:26-28; 30). Hier staat dat God “de farao met zijn leger in de Schelfzee stortte”. In de beschrijving van deze gebeurtenis in het boek Exodus staat er niet expliciet bij dat de farao in de Schelfzee verdronk; dat wordt hier wel gezegd. Het woord ‘stortte’ is een woord dat wordt gebruikt voor een boom die zijn bladeren afschudt. Het is een daad van Gods oordeelsmacht.

Dat oordeel een daad van goedertierenheid is, zal iedereen bevestigen die het kwaad haat en het recht liefheeft. Als hardnekkige kwaaddoeners worden geoordeeld, is dat een weldaad voor de samenleving. Er wordt de kwaaddoeners geen onrecht gedaan, want ze krijgen wat ze verdienen.

Copyright information for DutKingComments