Psalms 136:21-22

Het wonder van het erfelijk bezit

Wat in deze verzen wordt gezegd, wordt ook gezegd in Psalm 135. Daar wordt het in één vers gezegd (Ps 135:10), terwijl dat hier in twee verzen gebeurt omdat elke regel van Psalm 135:10 hier wordt gevolgd door het bezingen van de goedertierenheid van God. In Ps 136:21 ligt de nadruk op de Gever van het erfelijk bezit en in Ps 136:22 op de ontvanger ervan.

God heeft de vijanden het land afgenomen omdat hun land, evenals alle landen van de wereld, van Hem zijn (Ps 24:1-2). Het staat Hem dan ook vrij om een land te geven aan wie Hij wil, in dit geval aan Zijn volk (Ps 136:21). Hij is niet ineens op de gedachte gekomen dat Hij Zijn volk dit land wilde geven, maar het is Zijn voornemen geweest van de grondlegging van de wereld af (Mt 25:34).

Daarom heeft Hij dit door Hem uitgekozen land aan Zijn volk “als erfelijk bezit” gegeven (Ps 136:22). Dat volk wordt hier “Zijn dienaar Israël” genoemd. Hier klinkt de vreugde door waarmee Hij Zijn volk het land heeft gegeven. Ook het doel klinkt hierin door. Hij heeft het land aan Zijn volk gegeven, opdat ze Hem daar zullen dienen.

Het erfdeel dat de HEERE aan Israël in het verleden gaf, is een voorafschaduwing van het erfdeel dat de HEERE hun in de toekomst zal geven, gedurende het vrederijk. De indeling van deze psalm (zie onder Inleiding) onderstreept dat dit het hoogtepunt is ervan.

Copyright information for DutKingComments