Psalms 136:9

Het wonder van de schepping

Als de vraag wordt gesteld waarom God de hemel en de aarde heeft geschapen, lezen we hier het antwoord: omdat “Zijn goedertierenheid … voor eeuwig” is. Het bezingen van het wonder van de schepping begint met de vaststelling dat de HEERE de Enige is “Die grote wonderen doet” (Ps 136:4). Dat doet en kan niemand anders dan “Hij alleen” (Ps 72:18).

Alles wat de HEERE doet, brengt de gelovige tot verwondering, ja diepe verwondering. Ook als hij de schepping overdenkt, de ruimte voor de mens om te leven (Ps 136:5-6) en de vaste tijden (Ps 136:7-9), herkent hij daarin de goedertierenheid van de HEERE.

De HEERE doet dat “alleen”. Dat is niet ‘alleen’ in de zin van zonder hulp van anderen. Dat is natuurlijk ook zo. Maar Hij doet het vooral ‘alleen’ eenvoudig omdat Hij de Enige is Die het kan. Er is niemand anders. Daar komt bij dat de grote wonderen niet zozeer een uiting van Zijn macht zijn, maar van Zijn goedertierenheid die voor eeuwig is. Macht die is gebaseerd op goedertierenheid is niet alleen zeldzaam, het is volkomen uniek. Daarom is Zijn goedertierenheid ook voor eeuwig.

Hij is de Enige “Die de hemel met inzicht maakte” (Ps 136:5). God laat in Zijn grote wonderen met betrekking tot de schepping Zijn inzicht en wijsheid zien, Die Hij alleen bezit (Sp 3:19; Sp 8:24-31; Jr 10:12). Als we naar de hemel kijken, zien we dat Zijn goedertierenheid voor eeuwig is. Het is een ononderbroken bewijs van Zijn goedertierenheid voor de mens, want Hij heeft voor de mens met inzicht in wat deze nodig heeft de hemel gemaakt.

Hetzelfde geldt voor “de aarde” die Hij “boven het water uitspande” (Ps 136:6; Gn 1:9; Ps 24:1-2). Hij heeft de aarde uit het water tevoorschijn laten komen als leefgebied van de mens en andere schepselen. Dat mens en dier zich op de aarde thuis voelen, is het resultaat van de goedertierenheid van God. De verloste mens zal Hem daar gedurende het vrederijk voor prijzen.

In de Ps 136:7-9 richt de psalmdichter zijn aandacht in het bijzonder op het hemelgewelf en dat met betrekking tot de aarde. Hij spreekt over “de grote lichten” die God “maakte” (Ps 136:7; Gn 1:14). Door de grote lichten wordt alles op aarde verlicht en kan de mens genieten van alles wat God heeft gemaakt.

God maakte “de zon tot heerschappij over de dag” (Ps 136:8; Gn 1:16a) en “de maan en sterren tot heerschappij over de nacht” (Ps 136:9; Gn 1:16b). Deze grote lichten zijn van belang voor het leven op aarde, zowel voor de natuur als voor oriëntatie. Ze getuigen van Gods goedertierenheid voor alle schepselen die Hij heeft geschapen en speciaal voor Zijn volk.

De HEERE heeft deze grote en de kleinere lichten namelijk in de eerste plaats gemaakt om voor Zijn volk te dienen tot vaste tijden (Gn 1:14; Ps 104:19), dat betekent om de tijden van de verschillende feesten van de HEERE voor hen te bepalen (Lv 23:2). Het zijn als het ware de afspraken voor de tijden van ontmoeting tussen de HEERE en Zijn volk.

Copyright information for DutKingComments