Psalms 139:12

God, de Alomtegenwoordige

Na de alwetendheid van God op indrukwekkende wijze te hebben beschreven spreekt David in deze verzen op even indrukwekkende wijze over de alomtegenwoordigheid van God. Het is onmogelijk ergens heen te gaan waar Gods Geest mij niet zou kunnen bereiken, of ergens heen te gaan waar ik niet meer in Gods tegenwoordigheid ben (Ps 139:7; Jr 23:24). De profeet Jona heeft het geprobeerd, maar het is hem niet gelukt (Jn 1:1-17).

Als David spreekt over “Uw Geest ontgaan” en “Uw aangezicht ontvluchten” bedoelt hij daarmee niet te zeggen dat hij dat wil. Hij wil nog sterker duidelijk maken dat God, Die Geest is (Jh 4:24), alles weet en overal aanwezig is. Het is voor de mens onmogelijk zich voor Hem te verbergen. Er is geen plek in de schepping waar Hij niet is, want Hij heeft alles geschapen. De vraag is niet: Waar is God?, maar: Waar is God niet? Hij maakt geen deel uit van Zijn heelal, Hij is er geen onderdeel van, maar heerst erover met volkomen wetenschap van elk detail erin.

Stel je voor, zegt David, dat ik opsteeg naar de hemel (Ps 139:8; vgl. Am 9:1-2). Dan zou ik U daar ontmoeten, want U woont daar. Als ik nu eens neerdaalde naar de diepste plek in de schepping, het dodenrijk [hel is geen goede vertaling], dan ontmoet ik U daar ook, want daar bent U ook.

In de hoogte en in de diepte lukt het niet om U te ontlopen. Als ik het nu eens in de breedte of lengte probeerde (Ps 139:9). Laat ik de “vleugels van de dageraad” nemen en “aan het einde van de zee” gaan wonen. Dat wil zeggen dat hij zich verplaatst met de snelheid van de zonsopgang, waarbij de duisternis verandert in licht – dicht bij de evenaar gaat dit heel snel – en gaat wonen op de uiterste plek op aarde.

De mogelijkheden die David noemt om aan God te ontkomen, worden tegelijk door hemzelf beantwoord: het is eenvoudig onmogelijk ergens heen te gaan waar God niet is. David komt door zijn vragen tot een troostrijke constatering en die is dat Gods hand hem overal leidt (Ps 139:10). En hij ontdekt – niet alleen dat God hem niet loslaat, maar – dat Gods rechterhand hem vasthoudt. Het gedeelte van de Ps 139:7-12 maakt duidelijk dat de HEERE Zijn alomtegenwoordigheid gebruikt om ons te leiden (Ps 139:10) en te verlichten met Zijn aanwezigheid (Ps 139:11-12).

Als dan de afstand geen mogelijkheid biedt om aan God te ontkomen, is het misschien mogelijk door de duisternis opgeslokt te worden (Ps 139:11). Maar wat gebeurt er dan? Dan verandert door Gods aanwezigheid bij hem “de nacht” in “een licht” om hem heen (vgl. Hd 12:7a). Hij komt in het volle licht. Waar God komt, wordt het automatisch licht, want God is licht.

De duisternis maakt dingen donker voor ons. Dat is ook zo in geestelijk opzicht. Er zijn veel dingen in ons leven ‘duister’ voor ons, we begrijpen ze niet. Voor God is dat niet zo. Het maakt voor Hem geen enkel verschil of het nacht of dag is, of dat het duisternis of licht is (Ps 139:12). Alles is licht voor Hem. Dag en nacht, licht en duisternis, het is allemaal door Hem geschapen en daarom is er niets voor Hem verborgen.

Copyright information for DutKingComments