Psalms 139:2-4

Inleiding

In deze psalm vertelt David over de oefeningen van zijn hart, terwijl hij de wegen van God gaat. Profetisch zijn het de oefeningen van Gods volk in de tijd van hun benauwdheid (Ps 138:7).

De zonde van alle stammen was afgoderij. Daarvan zullen zij gereinigd moeten worden. Bij de tien stammen gebeurt die reiniging onderweg naar het beloofde land in de woestijn van de volken (Ez 20:34-38). Bij de twee stammen gebeurt dat door de grote verdrukking. Voor hen is er, behalve de reiniging van de zonde van afgoderij ook de reiniging van de zonde van de verwerping van Christus nodig. Dit laatste is specifiek de zonde van de twee stammen. Psalm 139 laat ons de heerlijkheid van de HEERE tijdens de loutering van het hele volk zien.

Indeling van de psalm

Ps 139:1-6 De HEERE is alwetend. Niets is voor Hem verborgen.

Ps 139:7-12 De HEERE is alomtegenwoordig. Niemand kan Zich voor Hem verbergen.

Ps 139:13-18 De HEERE is almachtig. Niets is voor Hem onmogelijk.

Ps 139:19-22 Daarom zal de HEERE de goddelozen uit hun midden verwijderen.

Ps 139:23-24 Nu zij gelouterd zijn, blijft er maar één verlangen bij hen over, namelijk om door de HEERE op de eeuwige weg geleid te worden.

God, de Alwetende

Voor “een psalm van David” (Ps 139:1a) zie bij Psalm 3:1.

Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.

Door de beproevingen (Psalm 138) komt het gelovig overblijfsel in de tegenwoordigheid van de HEERE. Dat zien we in Psalm 139. David begint met de vaststelling dat de HEERE hem door en door kent (Ps 139:1b-2) en eindigt met het gebed of de HEERE Zijn kennis en almacht wil gebruiken om hem te louteren (Ps 139:23-24).

De tegenwoordigheid van de HEERE is als het Woord van God. Het besef daarvan werkt als een “tweesnijdend zwaard, en het dringt door tot verdeling van ziel en geest, zowel van gewrichten als van merg, en oordeelt [de] gedachten en overleggingen van [het] hart” (Hb 4:12). De gelovige ziet zichzelf daarin, zoals hij zichzelf in een spiegel ziet (vgl. Jk 1:23-24). Hij leert zichzelf erdoor kennen. De HEERE wil door Zijn tegenwoordigheid reiniging van de rank bewerken, opdat zij meer vrucht draagt (Jh 15:1-5), wat wil zeggen dat de gelovige meer tot Zijn eer en verheerlijking leeft.

God weet en ziet alles. Er is niets dat aan Zijn alziend oog ontsnapt. Het gaat nog verder, want Hij doorgrondt ook alles, ook de mens, ieder mens. Volgens een schatting van de Verenigde Naties woonden er in 2019 7.7 miljard mensen op aarde [www.wikipedia.org; website bezocht op 25-11-2020]. Naar schatting zijn daar tot nu toe elke dag ruim 200.000 mensen bij gekomen. En dat is dan een momentopname. Deze cijfers gaan ons denken al ver te boven, laat staan als we denken aan alle mensen die sinds Adam op aarde hebben geleefd.

Voor God zijn dit geen statistieken. Hij doorgrondt en kent ieder mens die ooit heeft geleefd en op dit moment leeft. Doorgronden betekent uiterst secuur en van dichtbij onderzoeken. Het resultaat van dit nauwkeurige onderzoek is een volmaakte kennis van de mens. Natuurlijk is voor God dit nauwkeurige onderzoek niet nodig. Hij kent de mens, want de mens is Zijn eigen schepsel. Waar het hier om gaat, is de diepe indruk die David van God heeft door zijn omgang met Hem. Hij werkt dit uit en past dit toe in wat hij verder in deze psalm zegt.

Wat David hier zegt, is geen feitelijke uitspraak, geen algemene belijdenis, hoe waar dat ook is, maar een uitspraak die aangeeft dat hij zich er diep van bewust is dat God hem doorgrondt en kent (Jr 12:3a). Deze belijdenis gebeurt niet uit angst of onder dwang, maar vanuit een levende relatie met en het grootste vertrouwen in die God. Het is een zaak tussen “U” en “mij”.

In het besef van Gods alwetendheid mag ik bedenken dat God in elke uithoek van mijn hart aanwezig is. Daarbij weet ik ook dat Hij mij beter kent dan dat ik mijzelf ken (1Jh 3:19-20). Voor Hem zijn ook de diepst verborgen plekken in mijn hart volkomen in het licht (Ps 139:12; Dn 2:22). Als dit besef mij onrustig maakt, kan het zijn dat ik in mijn hart dingen bedenk die niet naar Zijn wil zijn. In dat geval kan ik mijn foute bedenksels wegdoen – en mocht dat nodig zijn, belijden – en Hem vervolgens vragen naar Zijn wil.

Kennen is veel meer dan weten. Kennen heeft hier te maken met een intiem kennen, een relatie hebben met iemand. Het is niet alleen dat de HEERE alles over David weet; het is ook dat de HEERE een relatie met David heeft. Hij kent de momenten van “mijn zitten”, waarom ik dat doe en wat ik dan doe (Ps 139:2). Zijn kennis van mij is totaal. Hij kent ook “mijn opstaan”, wanneer ik dat doe, en waarom, wat ik van plan ben om te gaan doen (vgl. Js 37:28).

Ook “mijn gedachten” zijn voor Hem een geopend boek. Hij weet niet alleen wat ik denk, maar “begrijpt” ook wat ik denk, en dat zelfs “van verre”. Dit laatste betreft niet zozeer afstand – de HEERE is altijd nabij –, maar meer de tijd, dat wil zeggen dat Hij ver van tevoren alles van mij weet. Dit is een vertroostende gedachte.

“Mijn gaan en mijn liggen” worden door Hem onderzocht (Ps 139:3). Dit gaat over het dagelijkse leven, van de morgen, vanaf het opstaan en weggaan naar het dagelijkse werk, tot de avond, het weer naar bed gaan. Hij onderzoekt hoe ik mij in die tijd en gedurende die bezigheden gedraag. Er is in alles wat ik de hele dag door doe, niets dat Hem verrast of verbaast, want Hij is “met al mijn wegen vertrouwd” (vgl. Jb 31:4).

Ook alles wat ik mij voorneem om te zeggen, dat wil zeggen nog voordat ik een “woord op mijn tong” neem, weet Hij dat (Ps 139:4). Zijn volmaakte kennis van mij houdt in dat er door mij niets kan worden gezegd of gedaan dat Hem verrast. Het is veelmeer mijn verwondering over Hem, over Zijn volmaakte kennis van mijn hele wezen, ook van wat ik zelf nog niet eens weet, maar wat Hij bij mij ziet, waardoor ik zeg: “Zie, HEERE, U weet het alles.”

Die alwetende God beschermt mij en bedekt mij met Zijn hand, die Hij liefdevol op mij legt (Ps 139:5). Hij “sluit mij in van achter en van voren”. Het ‘insluiten’ wordt wel gebruikt voor de belegering van een stad, waardoor deze helemaal ingesloten is. Dat doet God met mij. Ik kan niets doen buiten Hem om, zonder dat Hij het weet. Ik kan geen stap naar achter of naar voren zetten, of Hij is erbij. Dit maakt mij niet bang, maar geeft me rust. Het is bovenal Zijn bescherming tegen vijanden die mij van achter of van voren willen aanvallen. Dit gedeelte van de Ps 139:1-6 zegt mij dat de alwetendheid van God door Hem gebruikt wordt om mij in bescherming te nemen (Ps 139:5-6).

We kunnen bij ‘van achter’ ook denken aan ons verleden en bij ‘van voren’ aan onze toekomst. Soms kunnen gedachten aan ons verleden ons aanvallen en kan het denken aan de toekomst ons benauwen. Dan plaatst Hij Zich achter ons en voor ons. Hij zegt daar als het ware mee dat het verleden in Zijn hand is en dat met betrekking tot het verleden door het werk van Zijn Zoon alles goed is gemaakt. En wat de toekomst betreft, is ook alles in Zijn hand. Door hetzelfde werk van Zijn Zoon zullen we voor eeuwig bij Hem zijn. Vervolgens legt Hij Zijn hand op mij, waarmee Hij tegen mij zegt: ‘Jij bent van Mij.’

Dan voelen we de reactie van Ps 139:6 in ons opkomen. In grote verwondering zeggen we tegen Hem: “Dit kennen – het is mij te wonderlijk, te hoog, ik kan er niet bij.” Het menselijk verstand schiet volledig tekort om dingen te kennen die de kennis te boven gaan. Er zijn geen woorden voor om dit te omschrijven (vgl. Ef 3:19; Fp 4:7). Het enige dat hier past, is op onze knieën vallen en Hem aanbidden.

Copyright information for DutKingComments