Psalms 14:7

De hoop van de rechtvaardige

De verzuchting van David “och, dat Israëls verlossing uit Sion kwam”, wordt door Paulus in Romeinen 11 aangehaald. Hij citeert dit vers om te bewijzen dat heel Israël behouden zal worden wanneer “de volheid van de volken is ingegaan”, zoals hij eerst heeft betoogd (Rm 11:25b). Het citaat dat direct daarop volgt, is geen verzuchting zoals hier in de psalm, maar een zekerheid. Hij citeert: “Uit Sion zal de Redder komen” (Rm 11:26).

Paulus maakt in Romeinen 11 de verborgenheid (Rm 11:25a) bekend dat Israël door God is verworpen, maar ook weer door God zal worden aangenomen. Dat betreft dan wel een overblijfsel. Omdat de dwazen, dat is de ongelovige massa, allemaal zijn geoordeeld, is dit overblijfsel “heel Israël”. Met dit ‘nieuwe’ Israël gaat God verder nadat de “volheid van de volken is ingegaan” (Rm 11:25b).

Deze laatste uitdrukking betekent dat het christelijk getuigenis op aarde de tijd van zijn getuigenis heeft vol gemaakt, zijn einde heeft bereikt. God heeft het moeten afhouwen omdat het niet in de goedertierenheid is gebleven (Rm 11:22). Daarna zal Israël weer het voorwerp van Zijn openlijke liefde worden.

Dat de verlossing ofwel de Redder uit Sion komt om Zijn volk, dat wil zeggen het gelovig overblijfsel dat zich heeft bekeerd, te verlossen, betekent dat Hij eerst naar Sion zal komen (Js 59:20). Dat gebeurt bij Zijn tweede komst, dat is Zijn terugkomst naar de aarde. Dan heeft Hij “de gevangenen” van Zijn volk laten terugkeren uit de verstrooiing en zal het hele volk, de twee en de tien stammen, onder één Koning en één Herder in het land zijn (Ez 37:21-25). Hij heeft een keer in hun lot gebracht.

Een voorvervulling, die slechts gedeeltelijk en ook nog tijdelijk is, is de terugkeer uit de ballingschap in Babel, met ook nog eens voornamelijk Israëlieten uit de twee stammen (Ea 1:1-5). De uiteindelijke vervulling zal gebeuren in het vrederijk. In Psalm 15 krijgen we een beschrijving van de kenmerken van hen die daaraan deel zullen hebben.

De psalm besluit met de vreugde van “Jakob” en de blijdschap van “Israël”. Jakob betekent ‘hielenlichter’ (Gn 25:26). Het is de naam van zwakheid en afwijking die de aartsvader Jakob hebben gekenmerkt, terwijl er tegelijk een verlangen is geweest naar de zegen van God. Dat toont zijn hele geschiedenis. Daarbij mogen we bedenken dat God Zich “de God van Jakob” noemt juist als Hij op het punt staat Zijn volk uit de slavernij van Egypte te verlossen (Ex 3:6; 15; Ex 4:5). Deze naam van God komt ook meerdere keren in Psalmen voor (Ps 20:2; Ps 46:8; 12; Ps 75:10; Ps 81:2; 5; Ps 94:7; Ps 114:7; Ps 146:5).

Israël betekent ‘vorst van God’ (Gn 32:28). Deze naam heeft Jakob van God gekregen na zijn worsteling met Hem. In die worsteling heeft hij gesmeekt om de zegen. Wie om de zegen smeekt, is in Gods ogen Zijn vorst. Het is de naam die de waardering van God voor zo iemand tot uitdrukking brengt. Jakob is de naam van de praktijk, Israël is de naam van de positie voor God. Dat Jakob zich verheugt, laat zien dat ook bij het genieten van de volle verlossing en zegen, er altijd het besef zal zijn dat het onverdiend is, en uit louter genade is geschonken. Dat Israël zich verblijdt, laat zien dat God boven alle zwakheid staat en van Jakob een Israël heeft gemaakt.

Copyright information for DutKingComments