Psalms 140:2

Inleiding

Deze psalm is een gebed om bevrijding van het kwaad. Profetisch zien we hier Israël, de twaalf stammen, in verbinding met de HEERE, maar omgeven door slechte mensen en mannen van geweld (Ps 140:1).

De psalm leert ons, die te midden van meedogenloze en sluwe goddeloze mensen leven, om ons volledig over te geven aan de Heer. De gelovige kan niet tegen de wereld met zijn sluwheid en samenzwering op. Maar er is er Eén Die het einde vanaf het begin kent, naar Hem moeten we kijken. We kunnen op de hulp van de Heer Jezus rekenen tegen slechte en gewelddadige mensen.

Opschrift

Voor “een psalm van David” zie bij Psalm 3:1.

Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.

Nederlandse verzen (2-6)

Gebed om bescherming

De aanleiding van de psalm blijkt duidelijk uit deze verzen. David, ofwel het gelovig overblijfsel in de eindtijd, wordt omringd en vijandig behandeld door “slechte mensen” (Ps 140:2). David vraagt de HEERE hem daarvan te redden. Hij vraagt de HEERE ook om Zijn bescherming tegen “de mannen van geweld”. “Slechte mensen” geeft aan wat de mens is, namelijk door en door slecht. “Mannen van geweld” – Hebreeuws hamas, dat betekent geweld, hier in het meervoud, agressie – geeft aan dat wat de mens doet, niets anders is dan ellende veroorzaken, zowel door zijn woorden als door zijn daden.

David kent de overleggingen van het hart van deze mensen, dat ze daarin “veel kwaad … bedenken” (Ps 140:3). Het is niet zomaar een kwade gedachte, maar het gaat om “veel kwaad”, wat aangeeft dat ze hem op veel manieren kwaad willen doen. Het zijn geen spontane acties, maar acties met voorbedachten rade, bewust, willens en wetens. Ze zijn er ook niet zo af en toe mee bezig, het is geen momentopname, maar ze scholen “elke dag” samen “om te strijden”. Ze zijn voortdurend bezig met het beramen van plannen om hem kwaad te doen en uit de weg te ruimen. Het gaat hier niet om een complot, maar om een oorlog (vgl. Ps 140:8).

Er zijn door de tijd heen steeds weer samenscholingen – een betere vertaling is: “samenkomen om te oorlogen” [Statenvertaling] – geweest van koningen en hun raadslieden die samenkwamen om tegen de gezanten van de Heer oorlog te voeren. Zo zullen in de laatste dagen het beest en de valse profeet en hun volgelingen tegen het gelovig overblijfsel samenkomen en tegen hen ten strijde trekken. Maar God zal bewijzen dat Hij boven alle volken staat. Hij zal voor eeuwig als Koning regeren.

Voordat samenzweerders David met hun zwaard te lijf gaan, vallen ze hem met hun tong aan. De taal die ze gebruiken bij het opmaken van hun strijdplannen tegen hem, liegt er niet om (Ps 140:4). Ze voeren een haat- en lastercampagne tegen hem. Door te spreken over “het scherpen van hun tong als een slang” (vgl. Ps 64:4-5) en dat er “addergif is onder hun lippen” zegt David van hen dat ze een spreekbuis van de duivel, de oude slang, zijn. Hun tong als een slang wil zeggen een gespleten tong vol van leugen en laster, gescherpt als een zwaard om nog meer schade te kunnen veroorzaken. Addergif is een stil werkend vergif dat in korte tijd de dood tot gevolg heeft.

Dit laatste wordt door Paulus aangehaald als bewijs van de volkomen verdorvenheid van de mens (Rm 3:13). Wie erdoor worden gekenmerkt, zijn kinderen van de duivel, zij hebben zijn aard (Jh 8:44). Ze strooien de gemeenste geruchten over hem rond en begaan daardoor wat wij ‘karaktermoord’ noemen. Het woord sela aan het einde van Ps 140:4 last een pauze in om de ernst van de zaak voor Gods aangezicht te overwegen, om in het volgende vers opnieuw over zijn nood tot de HEERE te roepen.

David verweert zich niet tegen hun valse beschuldigingen, maar neemt zijn toevlucht tot de HEERE (Ps 140:5). Hij vraagt om Zijn bewaring “voor de handen van de goddeloze”, in wie we Saul herkennen. Hij vraagt de HEERE ook om bescherming “tegen de mannen van geweld” in wie we de volgelingen van Saul herkennen. Zij vertegenwoordigen de vijanden van het overblijfsel in de eindtijd. Zij “denken” zijn voeten “weg te stoten”, zodat hij valt en machteloos wordt en zich niet meer kan verdedigen en zij hem kunnen vertrappen.

Een volgende karaktertrek van de vijanden is hun hoogmoed, hun trots (Ps 140:6). Zij hebben het voorzien op hen die in trouw aan de HEERE hun weg gaan. Die willen ze uit de weg ruimen, want ze willen niet aan God en Zijn wil herinnerd worden. Er staat hun een arsenaal aan kwaadaardige middelen ter beschikking om de rechtvaardige te vangen.

Hun keus is gemaakt. Ze willen niets aan het toeval overlaten en zetten de sluwste, gemeenste middelen in: een verborgen strik en touwen, een net langs de weg en valstrikken. Geen middel laten ze onbeproefd in hun strijd tegen de HEERE en Zijn volk. Ze loeren op de rechtvaardige alsof ze een gevaarlijk wild dier willen vangen. Eén van hun toegepaste middelen zal toch wel het door hen gewenste effect hebben, zo menen ze.

Copyright information for DutKingComments