Psalms 145:13-16

Alle werken loven de HEERE

In Ps 145:10 komt de reactie van alle voorwerpen van Gods barmhartigheid op Zijn barmhartigheid. Al Gods werken zullen Hem loven. God heeft alles gemaakt tot Zijn eer en dat zal gezien en gehoord worden. De dank van al Gods werken wordt uitgesproken door de mond van “Uw gunstelingen”. Allen die delen in de zegeningen van het nieuwe verbond, zullen Hem daar met diepe dankbaarheid voor loven. Door de grote verdrukking waren er bijna geen getrouwen, chesed, meer (Ps 12:2). Nu, in het vrederijk, is Israël gezuiverd en zijn ze allemaal getrouwen ofwel gunstelingen. Ze zijn trouw aan het verbond en ontvangen de zegeningen van het verbond.

De Ps 145:11-13 vormen het midden van deze psalm. Deze verzen gaan over het koningschap, wat opnieuw onderstreept dat het thema van deze psalm is dat God Koning is in het vrederijk. Gods werken dragen bij aan “de heerlijkheid van Uw koninkrijk” (Ps 145:11). De heerlijkheid van Gods koninkrijk is Gods eigen heerlijkheid die door het koninkrijk wordt weerkaatst.

Dat roepen ze in herinnering telkens als ze zien wat ze genieten. Het is allemaal door Hem tot stand gebracht, door Zijn macht. Daarover spreken de gunstelingen van God met elkaar. Dat is hun gemeenschap, waar God bij aanwezig is en met welgevallen naar kijkt en luistert.

Daarvan gaat een getuigenis uit naar “de mensenkinderen” (Ps 145:12). Zijn koninkrijk is niet beperkt tot Israël, want de HEERE is “Heer van de heren en Koning van de koningen” (Op 17:14). Alle knie zal zich buigen en elke tong zal belijden dat Jezus Christus Heer is (Fp 2:10-11). Zijn macht gaat over alle volken, ja, over heel de schepping, dat is de hemel en de aarde (Mt 28:18). Daardoor worden “Zijn machtige daden” overal bekendgemaakt, evenals “de glorierijke heerlijkheid van Zijn Koninkrijk”. Die glorierijke heerlijkheid hebben de discipelen gezien op de berg der verheerlijking (2Pt 1:17).

Wat kenmerkt onze gesprekken? Als onze mond vol is van Gods machtige daden van genade en barmhartigheid die Hij aan ons heeft bewezen, zal dat mensen jaloers kunnen maken om daar ook deel aan te krijgen. Wij kunnen er ook van getuigen door in ons leven te laten zien dat wij in een koninkrijk van stralende heerlijkheid gebracht zijn, namelijk het koninkrijk van de Zoon van de liefde van de Vader (Ko 1:13).

Het koninkrijk van God is geen tijdelijk, overdraagbaar koninkrijk (Dn 2:44). Het is “een koninkrijk van alle eeuwen” (Ps 145:13; vgl. Dn 4:3; 34), dat is gebaseerd op het bloed van het eeuwig verbond (Hb 13:20). Zijn regering is een eeuwige regering, een regering zonder einde.

Zijn “heerschappij” omvat ook “alle generaties”, letterlijk ‘alle generatie tot generatie’. Normaliter komt er bij een nieuwe generatie ook een nieuwe heerser. Christus blijft echter regeren, ook bij elke nieuwe generatie die geboren wordt. Er is geen enkele generatie in het verleden of het heden of in de toekomst, waarover Hij niet het absolute en volmaakte gezag heeft. Er loopt Hem niets uit de hand, hoewel wij dat misschien wel eens denken. Elke generatie heeft zijn eigen kenmerken, maar die vormen voor Hem geen verrassing. Hij staat erboven en heeft voor elke generatie zijn aanwijzingen. Wie daarnaar luistert, zal gezegend worden. Wie Zijn aanwijzingen verwerpt, wordt vervloekt.

Wat de HEERE doet en is

Hij is niet alleen de Schepper van het heelal, maar ook de Onderhouder ervan. Dat zien we in de komende verzen. De grootheid van de HEERE in Zijn opperbestuur van het heelal verhindert Hem niet Zich bezig te houden met alle behoeften van de mensen. Het is juist een aspect van Zijn grootheid dat Hij niets veracht (Jb 36:5). Hij “ondersteunt allen die vallen”, dat zijn allen die zwak zijn en geen kracht hebben om zich staande te houden (Ps 145:14). Ook allen die onder een last gebukt gaan, richt Hij op.

Al Zijn schepselen zijn van Hem afhankelijk. Het overblijfsel, in wie de Geest van Christus is, zegt tegen de HEERE: “De ogen van allen wachten op U, U geeft hun hun voedsel op zijn tijd” (Ps 145:15; Ps 104:27). God voorziet in alle behoeften van Zijn schepselen, ze krijgen allemaal voedsel op de tijd dat ze het nodig hebben (vgl. Mt 6:26). Hij is de grote Verzorger van Zijn schepping. Hij onderhoudt Zijn grote tuin met groot gemak en grote bekwaamheid en ziet daarbij niemand en niets over het hoofd.

God hoeft alleen maar Zijn hand open te doen, en al wat leeft, wordt verzadigd (Ps 145:16; Ps 104:28). Zijn hand, het beeld van Zijn daden, is werkzaam in Zijn schepping tot zegen voor alles wat daarin is, van mens tot dier. Zijn geopende hand laat zien dat Hij mild en overvloedig geeft (vgl. Dt 15:8; 11). Hij laat gewassen ontkiemen en groeien, waardoor het voedsel wordt of tot voedsel bewerkt kan worden en al wat leeft zich ermee kan verzadigen. Dat doet Hij naar Zijn “welbehagen”, daar heeft Hij vreugde in.

Dit handelen van God in Zijn schepping toont aan dat Hij “rechtvaardig in al Zijn wegen” en “goedertieren in al Zijn werken” is (Ps 145:17). Uit “al Zijn wegen” die Hij bewandelt om tot Zijn doel te komen, blijkt dat Hij “rechtvaardig” is. Niemand zal Hem ooit van onrechtvaardigheid kunnen beschuldigen. Integendeel, in Zijn wegen blijkt dat Hij een rechte weg gaat.

Dat uit “al Zijn werken” blijkt dat Hij “goedertieren” is, houdt in dat aan geen van Zijn werken iets kleeft dat schadelijk voor iemand is of zelfs maar iets wat nutteloos is. Integendeel, in Zijn werken blijkt dat Hij goedertieren is voor al Zijn schepselen. Het zijn zegeningen die de HEERE kan geven omdat ze gebaseerd zijn op het verbond. Alles wat Hij doet, is zinvol en houdt zegen in voor al Zijn schepselen. Zijn rechtvaardigheid en Zijn goedertierenheid zijn altijd volmaakt met elkaar in harmonie.

Als God al zo voor Zijn schepping zorgt, hoeveel te meer dan zal Hij zorgen voor hen die met Hem in verbinding staan. Zij die verbinding met Hem hebben en Zijn speciale zorg genieten, worden door drie aspecten gekenmerkt: het zijn zij “die Hem aanroepen” (Ps 145:18), “wie Hem vrezen” (Ps 145:19) en “allen die Hem liefhebben” (Ps 145:20).

Van de eerste categorie staat dat het “allen” zijn “die Hem aanroepen” (Ps 145:18). Er wordt nog als nadere bepaling aan toegevoegd, dat het gaat om “allen die Hem in waarheid aanroepen” (vgl. Ps 51:6). Allen die Hem in waarheid aanroepen, dat wil zeggen in waarachtigheid, zonder enige huichelachtigheid, mogen erop rekenen dat Hij hen “nabij” is (Ps 34:19). Hij komt persoonlijk bij hen om met hen gemeenschap te hebben. Dat heeft Paulus ervaren. Terwijl hij in gevangenschap is, kan hij zeggen dat de Heer ‘nabij’ is (Fp 4:5).

De tweede categorie heeft als kenmerk dat zij “Hem vrezen”, dat wil zeggen dat zij eerbied en ontzag voor Hem hebben (Ps 145:19). Als zij tot Hem roepen, hoort Hij “hun hulpgeroep en verlost hen” (vgl. Js 65:24). Hij is altijd bereikbaar voor wie Hem vrezen om hun verlangen naar verlossing uit hun nood te vervullen.

De derde categorie omvat “allen die Hem liefhebben” (Ps 145:20). Zij worden door de HEERE bewaard, zodat de goddelozen hen geen kwaad zullen doen. De goddelozen krijgen met Hem te maken als de God Die de goddeloosheid oordeelt (Ps 101:8). Er blijft niet één goddeloze over, want “alle goddelozen vaagt Hij weg”. Allen die Hem liefhebben, zullen van de goddelozen niets meer te vrezen hebben.

Copyright information for DutKingComments