Psalms 148:6

Inleiding

Christus heeft nu Zijn rechtmatige plaats ingenomen en is gezeten op Zijn eigen troon (Op 3:21). Zoals de schepping door de zondeval van de mens onderworpen is aan de vruchteloosheid en de vergankelijkheid (Rm 8:20-21), zo zal de schepping door Christus worden vrijgemaakt van deze gevolgen van de zonde. De verwachting van de schepping wordt nu vervuld (Rm 8:21). Heel de schepping, de hemel en de aarde en al hun bewoners, deelt in de geopenbaarde heerlijkheid.

In deze psalm worden twee machtige koren gevormd. Eerst worden de hemelen en alles wat zich erin bevindt opgeroepen om deel te nemen aan het grote ‘halleluja’ om de HEERE te loven. Hij heeft de hemel en alles wat daarin is, geschapen en houdt alles op zijn plaats (Ps 148:1-6).

Daarna roept hij de aarde en alles wat daarop is op om zich bij die lofprijzing aan te sluiten. Het gaat erom Hem te loven van Wie de Naam alleen hoog verheven is en van Wie de majesteit over de hemel en de aarde is (Ps 148:7-13).

Ten slotte wordt Gods bijzondere betrekking met Israël bezongen. Zij zijn “Zijn volk”, “Zijn gunstgenoten”, “het volk dat nabij Hem is” (Ps 148:14). Het volk Israël is hier de plaats waar de hemel en de aarde elkaar ontmoeten om de HEERE te loven.

Loof de HEERE vanuit de hemel

De psalm begint, evenals de vorige twee psalmen, met “halleluja” (Ps 148:1), dat is loof de HEERE, met in de volgende regel direct weer “loof de HEERE”. Het is echter geen loutere herhaling. We horen dat de toon aanzwelt. De lofprijzing wordt steeds omvangrijker. Het begint “vanuit de hemel”. Daar, “in de hoogste plaatsen” in de schepping (vgl. Jb 16:19), moet de HEERE geloofd worden.

Daar, in Zijn troonzaal, bevinden zich “al Zijn engelen” en “al Zijn legermachten” (Ps 148:2). Zij zijn het eerst geschapen, zij zijn bij de schepping van hemel en aarde aanwezig geweest en hebben gejuicht (Jb 38:4-7). Ze zijn ook bij de herschepping aanwezig, waar alle wegen van God met de aarde op uitlopen, en juichen daarbij opnieuw. Dat begint al bij de komst van Christus op aarde, toen was er “een menigte van een hemelse legermacht, die God prees” (Lk 2:13).

In deze psalm worden de uitverkoren engelen, de niet gevallen engelen, aangesproken (1Tm 5:21). Ook de gevallen engelen hebben toegang tot de troonzaal (1Kn 22:19-23; Jb 1:6-7; Jb 2:1) – dat is het geval tot Openbaring 12:8, want dan wordt de satan uit de hemel geworpen (Op 12:8) – en kunnen niet anders doen dan wat God hun gebiedt. Zij zullen worden gedwongen te belijden dat Jezus Christus Heer is (Fp 2:10-11).

Vervolgens richt de psalmist zich tot wat aan de hemel is: de “zon en maan” en “alle lichtende sterren” (Ps 148:3). Ook tot hen klinkt de oproep “loof Hem”. Zon en maan zijn door God als “de twee grote lichten” aan het hemelgewelf geplaatst om de dag en de nacht te beheersen (Gn 1:16-18). Ze zijn van grote betekenis voor het leven van de mens op aarde. Dat geldt ook voor de sterren, vooral voor “de lichtende sterren” die in de nacht oriëntatie bieden voor de mensen. Al deze indrukwekkende hemellichamen zijn er om de lof van God te bezingen.

Ze zijn in de eerste plaats geschapen tot tekenen van vaste tijden (Gn 1:14), dat wil zeggen de tijden die door de HEERE zijn afgesproken met Zijn volk om met Hem feest te vieren (Lv 23:2). De feesttijden van de HEERE worden bepaald door de zon en de maan. In de tweede plaats vertellen ze iets van Gods heerlijkheid, ze laten iets van Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid zien (Rm 1:20). Ze verkondigen zonder woorden een stille boodschap van majesteit, van indrukwekkende kracht, volmaaktheid en schoonheid (Ps 19:1-7).

Ook de “allerhoogste hemel en het water dat boven de hemel is”, krijgen de oproep “loof Hem” te horen (Ps 148:4). De ‘allerhoogste hemel’ of de ‘hemel der hemelen’ is de hoogste afdeling van de geschapen hemel van waaruit de HEERE regeert (Ps 68:34; 1Kn 8:27). Het water dat boven de hemel is, is het water van de wolkenhemel. Heel dit hoge gebied, van de hoogste hemel van de engelen tot de laagste wolkenhemel, waar het water zich bevindt en waar de mens niet kan komen en niet in kan kijken, verkondigt de lof van God.

Alles wat zich in het heelal boven de aarde bevindt, krijgt te horen dat ze “de Naam van de HEERE” moeten “loven” (Ps 148:5). De aanleiding daarvoor, weergegeven door het woord “want”, is dat Hij hun Schepper is. Slechts door te gebieden heeft Hij hen geschapen (Ps 33:6; 9). De herschepping zal het resultaat zijn van wat Hij in Zijn Woord heeft gesproken (Js 65:17-25).

Hij heeft alles ook een vaste plaats in Zijn schepping gegeven (Ps 148:6). Niets staat toevallig daar waar het staat. Die vaste plaats is “voor eeuwig en altijd” vast. Daar kan niemand iets aan veranderen. Alles staat ook in de juiste verhouding tot al het andere. Hij heeft alles “een orde gegeven, die geen van hen zal overtreden”. Ook in de orde die Hij heeft gegeven, vindt geen verandering plaats. Dit zal in het vrederijk zijn volkomen vervulling vinden.

De eerste reden om de Naam van de HEERE te loven is omdat Hij de Schepper is (Ps 148:5), de tweede reden om de HEERE te loven is dat Hij de schepping draagt en onderhoudt door Zijn krachtige woord (Ps 148:6; Hb 1:2-3). Dat Hij de schepping draagt blijkt uit de natuurwetten en de scheppingsorde die Hij heeft vastgesteld. Ook daarin herkennen we de majesteit van God, ze verkondigen zonder woorden Zijn heerlijkheid tot lof van Zijn Naam.

Copyright information for DutKingComments