Psalms 149:5-9

Gods gunstelingen regeren

Als “[Zijn] gunstelingen” mogen ze “om [die] eer opspringen van vreugde” (Ps 149:5). Als de voorwerpen van Zijn gunst of genade, rust Gods eer – Hebreeuws kabod –, Gods heerlijkheid als een kroon op hen. De tijd van ikabod – betekent ‘weg is de eer’ – is voorbij, de tijd dat de eer van Gods volk weg was (vgl. 1Sm 4:21). De HEERE heeft Zijn volk “genade en eer” gegeven (Ps 84:12). Zij zijn door Hem verheerlijkt, heerlijk gemaakt, voor het oog van de volken (Js 55:5; Js 60:9). Er is alle reden tot “vrolijk zingen” (Js 61:10).

Dit is de tijd dat het overblijfsel, dat met Christus heeft geleden in de tijd van de grote verdrukking, met Christus is verheerlijkt en met Hem gaat regeren. En dat mogen ze doen met een overvloed van vreugde, hun “beker vloeit over” (Ps 23:5c). Ook wij mogen, als wij het avondmaal vieren, de drinkbeker van dankzegging nemen in het vooruitzicht dat ook wij, die nu met Christus lijden, eens, dat wil zeggen zeer binnenkort, met Hem verheerlijkt zullen worden.

Het overblijfsel mag dat doen “op hun slaapplaatsen”. De slaapplaatsen waren tijdens de grote verdrukking de plaatsen waar zij met tranen het aangezicht van de HEERE zochten (Ps 6:7). Op die plaatsen hebben zij tijdens slapeloze nachten geworsteld met de vraagtekens van het leven (Ps 77:5-8). Nu is de tijd van tranen voorbij, de tranen zijn afgewist (Js 25:8; Op 21:4). Alle vragen zijn beantwoord. Ze kennen in zeker opzicht zoals zij gekend zijn (1Ko 13:12). De slaapplaatsen zijn nu niet meer nat van tranen, niet meer omgewoeld van de slapeloze nachten. Ze zijn geworden tot plaatsen waar de gelovige het juichen van overdag niet kan stoppen, zelfs in bed blijft hij juichen en de HEERE loven.

God heeft, naar Zijn belofte, Zijn volk in de rust gebracht. Eerder is het volk wel in het land gekomen, maar niet in de rust (Hb 4:9). Telkens hebben ze de beloofde rust door hun ontrouw aan God verspeeld. Maar de Messias, de Man van de ware rust (1Kr 22:9), heeft door Zijn werk op het kruis eerst rust voor hun geweten gegeven. En nu zijn ze ook uiterlijk in de rust ingegaan.

De gunstelingen van God zijn ook zingende en overwinnende strijders (Ps 149:6). Uit hun mond klinken “Gods lofzangen”, terwijl er “een tweesnijdend zwaard … in hun hand” is. Het eerste is een getuigenis van vertrouwen op God, terwijl in dat vertrouwen het zwaard wordt opgenomen om de tegenstanders te verslaan, waarbij er geen twijfel over de uitslag van de strijd bestaat. Deze twee aspecten zien we in de strijd van Josafat: Hij stelt zangers voorop, waarna de gewapende mannen volgen, waarna de HEERE de overwinning geeft (2Kr 20:21-22).

De strijd van ons, christenen, is niet tegen vlees en bloed (Ef 6:12). Daarom voeren wij geen strijd met een tweesnijdend zwaard van ijzer in de hand, met vleselijke wapens, maar met geestelijke wapens die krachtig zijn voor God (2Ko 10:4). Ons zwaard is “het zwaard van de Geest, dat is [het] Woord van God” (Ef 6:17; Hb 4:12; vgl. Js 49:2).

De lof van God is niet te verenigen met het kwaad waarmee de heidenen over Gods volk hebben geheerst. De strijd is nodig “om wraak te oefenen over de heidenvolken” (Ps 149:7). Het is de wraak van God die Hij over de heidenvolken brengt door middel van Zijn volk vanwege de vijandschap van die de heidenvolken tegen Zijn volk (Js 41:14-16; Jr 51:20; Mi 4:13; Mi 5:7-8; Zc 9:13). Zijn volk is het overblijfsel voor wie de voorzegde tijd om te regeren is aangebroken (Dn 7:22).

Het is over en uit met de heerschappij van de koningen van die heidenvolken die Gods volk steeds weer hebben belaagd, vernederd, opgejaagd en gedood (Ps 149:8). De koningen wordt alle vrijheid van handelen ontnomen door hen “te binden met ketenen”. Ook “hun aanzienlijken”, die zich schuldig hebben gemaakt aan het beroven van Zijn volk, verliezen hun vrijheid en daarmee hun aanzien. Zij worden “met ijzeren boeien” gebonden.

De wraak is geen plotselinge vergeldingsactie van iemand die het gevoel heeft dat hem onrecht is gedaan, maar vindt plaats “om het geschreven recht aan hen te voltrekken” (Ps 149:9; Dt 7:1-2; Dt 31:5; Dt 32:41-43; Js 26:9-10). Het is een volstrekt rechtvaardig vonnis dat wordt uitgevoerd in overeenstemming met wat lang van tevoren geschreven staat. De misdadigers zullen niet anders kunnen dan de rechtmatigheid ervan erkennen. Deze rechtvaardige vergelding “zal de glorie van al Zijn gunstelingen” zijn.

Al Gods handelingen in oordeel, ook de oordelen die Hij door middel van de Zijnen uitvoert, verzekeren de Zijnen van Zijn liefde. Daarom past aan het slot van deze psalm een nieuw “halleluja”, ‘loof de HEERE!’

Copyright information for DutKingComments