Psalms 16:8-9

Raad en ondersteuning

Hier begint de tweede helft van de psalm die net als de eerste helft met een verklaring van geloofsvertrouwen begint. Het geloofsvertrouwen is inmiddels zo zeker geworden, dat David dit tweede deel kan beginnen met een lofprijzing. Hij prijst God voor de raad die Hij heeft gegeven (Ps 16:7). Hij leidt hem door Zijn raad als hij overdag door het land gaat.

Dit zien we ook in volmaaktheid bij de Heer Jezus. Omdat Hij Zich liet leiden door de raad van God, is Hij bijvoorbeeld op de juiste tijd bij de bron van Jakob om daar een vrouw te ontmoeten en haar de Gave van God aan te bieden (Jh 4:4-10). God is de altijd Aanwezige in Zijn leven. Hij leefde op aarde in nauwe gemeenschap met Hem. God noemt Hem “Mijn metgezel” (Zc 13:7). Nooit is er een moment geweest dat Hij Zijn ogen van Hem heeft afgewend.

David staat niet alleen overdag open voor de raad van God, maar ook in de nacht. Ook dan staat hij stil bij het onderwijs dat de HEERE hem geeft waardoor hij inzicht ontvangt om te onderscheiden waarop het aankomt. In de nacht onderwijzen zijn nieren hem. Nieren zien op het innerlijk, het binnenste van de mens, waar de wijsheid zetelt (Jb 38:36). Ze symboliseren wijsheid om te kunnen onderscheiden wat nuttig en wat onnuttig of zelfs schadelijk is. De Heilige Geest gebruikt het Woord van God om inzicht te geven en Gods wil te kunnen onderscheiden.

De nieren in het lichaam zijn een bijzondere zuiveringsinstallatie. Ze scheiden in het lichaam af wat niet goed is en behouden wat goed is. Dat is wijsheid. In de geestelijke betekenis stellen ze de zuiverheid van innerlijke gevoelens voor. De Heer Jezus is volkomen zuiver in Zijn diepste, meest innerlijke gevoelens. Dat blijkt als Hij in de nacht luistert naar Zijn God. Alles in Hem is op God gericht.

In Zijn overdenking heeft Hij voortdurend het oog op de HEERE, Zijn God, gericht (Ps 16:8). Dat zien we in de hele weg die Hij gaat en waarover we in de evangeliën lezen (Jh 14:31). Dit is een belangrijke aanwijzing voor ons. Als wij bezig zijn met Gods Woord om daaruit raad en onderwijzing te ontvangen voor de weg die we moeten gaan, zullen we die weg alleen leren kennen als wij daarbij steeds naar de Heer Jezus kijken.

David heeft de HEERE “voortdurend voor [ogen]” gesteld. Voor ons is het belangrijk altijd naar de Heer Jezus te kijken. Daardoor leren we Hem beter kennen waardoor we met des te meer vertrouwen onze weg op aarde gaan. Daardoor zullen we ook zien dat Hij aan onze rechterhand is. De rechterhand stelt kracht voor. Hij geeft ons de kracht om te wandelen tot Gods eer en zorgt er met Zijn kracht voor dat wij niet wankelen.

De rechterhand stelt ook de ereplaats voor. De Heer Jezus heeft God altijd de ereplaats, de hoogste plaats in Zijn leven gegeven. Dat God aan onze rechterhand is, wil voor ons zeggen dat we Hem de ereplaats, de hoogste plaats in ons leven geven. Die afhankelijkheid geeft een ongekende blijdschap in het hart en bewaring van het lichaam, zelfs als het lichaam in de dood is. Dat horen we in de slotverzen van deze psalm.

Het pad ten leven

Het woord “daarom” geeft aan dat er een conclusie volgt die op het voorgaande is gebaseerd (Ps 16:9). David heeft God als zijn soevereine Heere, Adonai, erkend en tot Hem de toevlucht genomen (Ps 16:1-2). Terwijl hij alle afgoderij afwijst, heeft hij de goedheid van God ervaren (Ps 16:3-8).

“Daarom” heeft hij blijdschap in zijn hart en verheugt zijn eer zich (vgl. Lk 10:21; Hb 12:2). Zijn “hart” is het centrum van zijn bestaan. Van daaruit wordt zijn leven bestuurd. Zijn hart is voortdurend in gemeenschap met God. Het woord “eer” heeft de betekenis van al de waarde van zijn innerlijke wezen, al zijn gevoelens voor God. Ook voelt hij zich wat betreft zijn “lichaam” veilig. “Mijn hart”, “mijn eer” en “mijn lichaam” vormen de hele mens, zoals in het Nieuwe Testament wordt gesproken over “geest en ziel en lichaam” (1Th 5:23).

Petrus haalt in zijn toespraak in Handelingen 2 dit vers aan als Schriftbewijs voor de opstanding van Christus (Hd 2:25-31). Dit is geen bedenksel van de auteurs van dit commentaar, maar het is het commentaar van de Schrift, geïnspireerd door de Heilige Geest, over wat in deze psalm staat. Daarom is het nodig om de verzen uit Handelingen 2 hier aan te halen.

David schrijft deze psalm tien eeuwen eerder dan de tijd van de toespraak van Petrus. Hij schrijft in de ik-vorm. Toch kan hij niet over zichzelf schrijven. Hij is immers gestorven, begraven en, als Petrus dit Schriftwoord aanhaalt, nog steeds niet opgestaan. David is hier dan ook een profeet die over een Ander, de Heer Jezus, schrijft.

Niemand anders dan de Heer Jezus is Zijn weg gegaan zonder een moment Zijn oog van God, Zijn Vader af te wenden. Altijd zag Hij God, Zijn Vader voor Zich. Altijd ook wist Hij Hem naast Zich (Jh 8:29). Zijn gemeenschap met Zijn God gaf Hem blijdschap in Zijn hart, waaraan Hij met Zijn mond uiting gaf, zelfs in de tijd dat Hij verwerping ervoer (Mt 11:25).

Door Zijn gemeenschap met Zijn God had Hij hoop met betrekking tot de rust voor Zijn lichaam. Hij wist dat Hij de dood van de zondaar zou sterven, maar Hij ging die dood tegemoet met de Vader voor en naast Zich, terwijl Hij zag op de vreugde die daarna zou komen (Hb 12:2). Hij wist dat God Zijn ziel niet aan het graf zou overgeven.

Het woord ‘graf’ (Ps 16:10) kan een verkeerde indruk wekken. Onder een graf verstaan wij een plaats waarin het lichaam van een gestorvene wordt gelegd. Dat wordt hier echter niet bedoeld. Het woord ‘graf’ is niet de juiste vertaling van het Hebreeuwse woord sheol. Dat woord heeft niet te maken met het lichaam, maar met de ziel. De sheol is de plaats waar de zielen van de gestorvenen direct na hun dood heen gaan, het dodenrijk. In het citaat van Petrus, dat uit de Septuaginta – de Griekse vertaling van het Oude Testament – wordt genomen, staat het woord hades, de Griekse vertaling van sheol.

Vervolgens staat in het citaat dat God de ziel van Christus niet aan de hades zal “overlaten”. Dit wil zeggen dat God de ziel van Christus niet aan het dodenrijk zou prijsgeven. Christus was “de Heilige” van God Die in volkomen trouw aan het verbond als Gods gunstgenoot tot Zijn eer heeft geleefd. Hij heeft voor ieder die in Hem gelooft, de pijnen van de dood in Zijn ziel geleden in de drie uren van duisternis op het kruis onder Gods oordeel. Na Zijn sterven is Zijn ziel naar het paradijs gegaan (Lk 23:43). Iedere ongelovige zal in de hades en uiteindelijk eeuwig in de hel lijden.

Nadat Christus was gestorven, is Hij in het graf gelegd, maar Zijn lichaam heeft geen “ontbinding” gezien. Dat wil zeggen dat Zijn lichaam niet is aangetast door het verderf van de dood. Ook in Zijn dood was Hij ‘de Heilige’ van God. Daarom is Hij, na een kort verblijf in het graf – "een korte tijd" (Hb 2:9) –, opgewekt. Als resultaat van Zijn werk weet de nieuwtestamentische gelovige dat zijn geest en ziel direct na zijn sterven bij de Heer zijn (2Ko 5:8; Fp 1:23), terwijl zijn lichaam in het graf is. Zijn lichaam zal bij de komst van de Heer Jezus voor de Zijnen weer uit het graf tevoorschijn komen, maar dan vernieuwd, en worden verenigd met zijn geest en zijn ziel (1Th 4:16; 1Ko 15:52).

Nadat we in het citaat Christus hebben horen spreken over Zijn dood en de zekere bewaring daarin door God, horen we vervolgens hoe Hij spreekt over leven en blijdschap (Ps 16:11). Hier spreekt Hij over Zijn opstanding. Dit is leven en blijdschap nadat Hij door de dood is heengegaan. Na de opstanding worden er wegen van leven geopend en bekendgemaakt. Het leven in de opstanding is een leven vol blijdschap, het is leven met het oog gericht op het aangezicht van God. In de geestelijke betekenis geldt dit vandaag voor iedere gelovige die zijn oog op Christus gericht houdt. Zo iemand gaat altijd op de weg van het leven, ook al voert die mogelijk door de dood heen.

Deze weg van het leven wordt door God aan de Heer Jezus en daardoor aan de Zijnen bekendgemaakt. Het pad van het leven is altijd het pad door de dood heen. God wekt op uit de doden. Hij is de oorsprong van die weg, want Hij is het leven, Hij is de levende God, het leven is alleen in Hem. Het is niet zozeer de weg die naar het leven voert, als wel de weg waarop het leven wordt genoten. Het is de weg die wordt gekenmerkt door het leven (vgl. Ps 25:9-10).

Leven in de volle zin van het woord en vreugde horen bij elkaar. Op de weg van het leven is “overvloed van blijdschap” omdat het een weg is voor het “aangezicht” van God, wat wijst op Zijn voortdurende aanwezigheid. Alleen op die weg, alleen in een leven van gemeenschap met Hem, is een overvloed van blijdschap. Dat is zowel in dit leven het geval als in het leven na dit leven.

Dit is ook het geval met de “lieflijkheden” die in Zijn “rechterhand” zijn. Die zijn daar “voor altijd”. Met ‘lieflijkheden’ wordt een enorme hoeveelheid aangename dingen bedoeld die ons hart steeds weer, zonder onderbreking, zullen verblijden. Er is geen ogenblik dat dit niet zo is. Zowel in het heden als in de toekomst is Hij machtig – de rechterhand spreekt van kracht – die lieflijkheden te geven aan ieder die met Hem verbonden is in de opstandingswereld. Zijn aangezicht en Zijn rechterhand staan voor Zijn Persoon en Zijn daden, wat Hij geeft en wat Hij doet.

Copyright information for DutKingComments