Psalms 18:21

Nederlandse verzen (21-27)

Gods rechtvaardige vergelding

Dit gedeelte gaat over de volkomenheid van de Heer Jezus. David was de HEERE oprecht toegewijd en is Hem trouw gebleven, maar hij was niet volmaakt. Als een zwak voorbeeld van Christus spreekt hij als profeet over Hem Die waarlijk en alleen volmaakt is. Wat David in volkomenheid is, dankt hij aan de HEERE; wat de Heer Jezus in volmaaktheid is, is Hij persoonlijk. Op grond daarvan is Hij Koning.

Het slot van Ps 18:20 is de inleiding op de Ps 18:21-25. In deze verzen zegt David waarom God een welgevallen aan hem had en voor hem opkwam. Zoals gezegd, is deze beschrijving in zijn volheid alleen waar voor de Heer Jezus. Van Hem geldt ten volle wat David in deze verzen van zichzelf zegt. Hij was absoluut vlekkeloos en heeft Zich volmaakt aan Gods wegen en bepalingen gehouden.

David kan in zeker opzicht zonder aanmatiging zeggen: “De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid; Hij gaf mij [loon] naar de reinheid van mijn handen” (Ps 18:21). We moeten dan bedenken dat hij daarmee doelt op de manier waarop hij met zijn grootste vijand, Saul, is omgegaan. Zolang David niet op de troon zat, heeft hij Saul altijd als de door God aangestelde koning erkend.

Hij heeft op deze wijze gerechtigheid gedaan, dat wil zeggen dat hij heeft gehandeld in overeenstemming met het recht van God, en daarbij aan Saul het verschuldigde respect heeft gegeven. Hij heeft zijn handen altijd rein gehouden, ook al is hij er twee keer toe aangezet om het recht in eigen hand te nemen (1Sm 24:5; 11-14; 1Sm 26:9-11; 18). Als loon daarvoor heeft God hem gered.

We zien in David een zwak schaduwbeeld van Christus. Wat bij David wel waar, maar niet altijd waar is, is bij de Heer Jezus altijd, onder alle omstandigheden en volmaakt, waar. Daarom zien we in deze verzen vooral Hem. Hij is, zoals hierboven al is aangehaald, verhoord om de Godsvrucht die Hij in Zijn leven op aarde ononderbroken heeft getoond. Dat was Zijn gerechtigheid en die is Hem door God vergolden.

Christus heeft loon van God gekregen naar de reinheid van Zijn handen die altijd alleen hebben gedaan wat God Hem had opgedragen. Nooit hebben Zijn handen iets onreins gedaan. Zijn handen waren zo rein, dat Hij een onreine melaatse kon aanraken, waardoor deze melaatse van zijn melaatsheid werd genezen en rein werd (Mt 8:3).

David heeft zich in zijn houding tegenover Saul “aan de wegen van de HEERE gehouden” en hij is van zijn God “niet goddeloos afgeweken” (Ps 18:22). Dat heeft hij gedaan omdat hij al Gods bepalingen voor ogen heeft gehouden en Zijn verordeningen niet van zich wegdeed (Ps 18:23). Hij is niet altijd volmaakt geweest in het gaan van de weg van de HEERE en hij heeft zich ook niet altijd aan Gods bepalingen gehouden, maar het gaat hier weer over zijn houding tegenover Saul.

In het gaan van de wegen van de HEERE en het zich houden aan Gods bepalingen was hij “oprecht voor Hem” (Ps 18:24). Het is nooit in hem opgekomen iets tegen Saul te doen omdat hij oprecht voor God was. Hij leefde in gemeenschap met God, waardoor hij het kwaad uit de weg bleef. Dat geldt in het bijzonder voor het kwaad om het recht in eigen hand te nemen en Saul uit de weg te ruimen. Dit laatste geeft aan dat hij zich bewust is van de mogelijkheid tot het begaan van ongerechtigheid.

Hier zien we dat het gaan van de weg van de Heer door een gelovige zonder daarvan af te wijken onlosmakelijk verbonden is aan gehoorzaamheid aan het Woord van God. We blijven in de weg van de Heer als we Zijn Woord voortdurend voor onze aandacht hebben (vgl. Dt 8:6).

Ook dit is in volmaaktheid door onze Heiland in praktijk gebracht. Hij heeft altijd, ononderbroken, in de wegen van Zijn God gewandeld en Diens wet tijdens Zijn hele leven op aarde voor ogen gehad. Bij Hem was dat niet om het begaan van een ongerechtigheid geen kans te geven. Hij was en is zonder zonde en had en heeft de neiging tot zondigen niet in Zich.

David spreekt in Ps 18:25 weer over de reinheid van zijn handen als zijn gerechtigheid en dat God hem op grond daarvan “gaf”, dat wil zeggen de uitredding gaf. Hij heeft dat ook in Ps 18:21 gedaan. Dat hij het nu opnieuw doet, is misschien omdat hij twee keer Saul heeft kunnen doden, maar het beide keren niet heeft gedaan. Beide keren heeft hij bewezen dat hij reine handen heeft. Hij is geen moordenaar en heeft geen moordenaarsbloed aan zijn handen. God heeft dat gezien, het was “vóór Zijn ogen”. Daarom heeft God hem naar zijn gerechtigheid gegeven.

De Ps 18:26-27 geven het algemene beginsel waarnaar God handelt. God heeft dat in het leven van David gedaan en doet dat altijd bij ieder mens. Zoals wij ons gedragen tegenover andere mensen, zo zal God met ons handelen. De Heer Jezus zegt met andere woorden hetzelfde: “Want met de maat waarmee u meet, zal u ook gemeten worden” (Lk 6:38b).

Als wij anderen goedertierenheid bewijzen, zal God ons goedertierenheid bewijzen. We zullen maaien wat we zaaien (Gl 6:7b-8). Hier gaat het om een houding tegenover iemand die ons kwaad heeft gedaan of gekwetst heeft. “Goedertieren” is hier het Hebreeuwse woord dat trouw aan de bepalingen van het verbond betekent. De HEERE zegt dat Hij Zich zeker aan de bepalingen van dat verbond zal houden als Zijn volk dat ook doet. Hij is de trouwe God van het verbond.

God is oprecht tegenover iemand die oprecht is, dat wil zeggen innerlijk op God gericht is en dat in zijn omgang met zijn medemensen toont. Het wil zeggen dat God het voor zo iemand opneemt als hij wordt belasterd of vervolgd. De reine is iemand die zuiver, onvermengd is in zijn gedachten, motieven en gedrag; hij houdt zich afgezonderd van de wereld. God deelt Zijn eigen reinheid met hem, er is gemeenschap met Hem, zonder dat iets van zonde die gemeenschap kan verstoren.

Wie slinks is, letterlijk ‘verdorven’, in de zin van pervers, volgt verkeerde, verdraaide wegen en probeert op slinkse wijze anderen op zijn wegen mee te slepen. Hij is niet recht, hij is een draaier. Een dergelijke persoon krijgt met God te maken als Iemand Die tegen hem ten strijde trekt. Hij zal met hem handelen naar wat hij is: verdorven, verdraaid, goddeloos. Wat hij heeft gezaaid, zal hij maaien (Gl 6:7b).

Copyright information for DutKingComments