Psalms 18:4-5

Nederlandse verzen (5-7)

De nood bij God gebracht

Deze verzen beschrijven de gevoelens van David in de tijd dat de vijand erop uit was hem te doden. Het zijn ook de gevoelens van het gelovig overblijfsel van Israël tijdens de grote verdrukking. We zien iets dergelijks bij Jona als hij in de buik van de vis is (Jn 2:3-10). Daarbovenuit beschrijven deze verzen in het bijzonder de gevoelens van de Heer Jezus in Gethsémané, waar Hij het lijden van de dood voorgesteld heeft gekregen in de beker van het lijden die de Vader Hem daar laat zien. Van Hem lezen we dat Hij “tijdens Zijn dagen in het vlees met sterk geroep en tranen zowel gebeden als smekingen geofferd heeft aan Hem Die Hem uit [de] dood kon verlossen” (Hb 5:7a). Dit is Gethsémané.

In wat David ervaart – hij beschrijft zijn ervaring als die van iemand die bezig is te verdrinken (Ps 18:5) –, zien we wat Christus in volmaaktheid en veel dieper dan David heeft ervaren. Niemand als Hij weet wat “banden van de dood” zijn. David heeft deze banden gevoeld met betrekking tot de lichamelijke dood. In 2 Samuel 22 spreekt hij over “golven van de dood” (2Sm 22:5). Het gaat om sterke machten die David naar de diepte van het dodenrijk wilden trekken.

Christus heeft deze banden en golven in de volste betekenis van het woord gevoeld: het van God gescheiden zijn. Voor de “beken van verderf” die David “angst” aanjoegen, geldt hetzelfde. In letterlijke zin gaat het om de plotseling snelstromende wateren in de wadi’s in de woestijn die alles meesleuren en verwoesten. De beken van het verderf – letterlijk staat er “beken van Belial” – zien op de eindeloze stroom verdorven mensen die onder aanvoering van de satan jacht op hem maakten om hem om te brengen.

Christus is niet bang geweest voor alle lichamelijke lijden en de lichamelijke dood. Anders zou Hij nooit de Zijnen hebben kunnen bemoedigen niet bang te zijn “voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden” (Mt 10:28). Hij had geen angst voor wat mensen Hem zouden aandoen. Wat Hem angstig maakte, was de toorn van God die op Hem zou neerkomen in de drie uren van duisternis, waarin Hij tot zonde gemaakt zou worden. De “banden van het graf”, – het graf is de sheol, het dodenrijk – omringden Hem op veel intensere wijze dan David ooit kon beleven (Ps 18:6).

Hetzelfde geldt voor de “valstrikken van de dood”. David voelde zich als een vogel die in een strik gevangen is. Hoe meer hij probeerde om zich los te rukken, des strakker werd de valstrik gespannen. De dood kon elk moment zijn intrede doen. De valstrikken van de dood hebben ook de Heiland bedreigd en benauwd (vgl. Lk 12:50). Daarom riep Hij in Gethsémané in Zijn nood Zijn God aan. En Die verhoorde Hem en verloste Hem – niet van de dood, maar – uit de dood, en wel vanwege Zijn Godsvrucht (Hb 5:7b), dat is vanwege Zijn volle toewijding aan God

David spreekt na de beschrijving van zijn nood over het aanroepen van de HEERE in zijn nood en het roepen “tot mijn God” (Ps 18:7). Zijn nood was zo groot, dat hij aan het leven wanhoopte, want de dood dreigde. De enorme machten die hij tegenover zich zag, gingen de menselijke controle te boven. Het enige wat hij kon doen, was roepen tot God, want hij had een God tot Wie hij kon roepen.

Na het hulpgeroep komt onmiddellijk, zonder pauze of aarzeling het antwoord van God (vgl. Mt 14:30-31). Dit antwoord is het bewustzijn dat God zijn stem, die riep vanuit de diepten van het dodenrijk (Ps 18:5-6), “hoorde … vanuit Zijn paleis”, het huis van Zijn regering in de hoge hemel. God was niet te druk met andere dingen. Het hulpgeroep had Zijn volle aandacht. David wist dat hij zijn hulpgeroep deed voor Gods aangezicht, dat wil zeggen in Zijn tegenwoordigheid. Daarom kwam het ook in Zijn oren die open waren voor de noodkreet van Zijn uitverkoren koning.

Copyright information for DutKingComments