Psalms 18:7-19

Nederlandse verzen (8-16)

God grijpt in

[Tip voor de lezer: Om een indruk te krijgen van het antwoord van de HEERE is het goed om het geheel van al deze verzen in één keer te lezen. Dus niet zozeer vers voor vers gedetailleerd bestuderen, maar eerst het geheel in rust achter elkaar te lezen. Dan wordt de ervaring opgedaan die Elia heeft opgedaan: de HEERE verscheen niet aan hem in de storm, vuur of aardbeving, maar uiteindelijk in de zachte, stille wind (1Kn 19:11-13).]

In deze verzen vertelt David dat de HEERE heeft geluisterd naar zijn roep om hulp (vgl. Ps 17:13) en hoe Hij daarop heeft geantwoord. Gods antwoord tot bevrijding van David en Zijn volk is Zijn machtige verschijning. Hij beschrijft wat er van God zichtbaar werd, toen Hij ging handelen ten gunste van hem. Het maakte David niet benauwd, maar vervulde hem met ontzag. Die God trad voor hem op! Rook en vuur, wind en waterstromen, donder en bliksem, al deze natuurverschijnselen zette God in voor zijn bevrijding.

Het optreden van God begint met het laten daveren en beven van de aarde (Ps 18:8). “De fundamenten van bergen”, die de onbeweeglijkheid en stabiliteit van de aarde symboliseren, ”sidderden en daverden”. God hoeft ze maar met een vinger aan te raken en de aarde verliest alles waaraan een mens meent houvast te hebben. Het gaat niet om een lichte schommeling, maar om een niet controleerbaar hevig heen en weer schudden, zodat alles wankelt en omvalt. Dat gebeurt “omdat Hij [in toorn] ontstoken was”. Het toont Zijn verheven majesteit, waarbij de mens in zijn hoogmoed verschrompelt tot niets.

Het is goed mogelijk dat God David door dergelijke natuurverschijnselen heeft geholpen om zijn vijanden te verslaan of hun te ontvluchten. David ziet daarin Gods hand, wat ook zo is, terwijl de vijanden, en alle mensen zonder God, alleen spreken van opmerkelijke verschijnselen in de natuur. Allerlei plagen en rampen die de mensheid zullen treffen als de gelovigen zijn opgenomen en die worden beschreven in het boek Openbaring, zullen door de ongelovigen op deze manier verklaard worden. Het gelovig overblijfsel ziet daar duidelijk de hand van God in. Hetzelfde zien we bij de plagen die over Egypte zijn gekomen. Die zijn gebruikt als oordeel over Egypte, terwijl ze voor de Israëlieten tekenen en wonderen van God waren.

Aan Gods toorn wordt nog meer nadruk gegeven door de rook die uit Zijn neus opsteeg en het vuur dat uit Zijn mond kwam (Ps 18:9; vgl. Js 65:5). Het vuur deed een verterend werk, wat wordt bewezen door de kolen die erdoor werden aangestoken. De rook en het verterende vuur maken duidelijk dat Hij de vijanden oordeelt. Vuur is onveranderlijk een beeld van het oordeel van God dat alles verteert wat zich tegen Hem verzet. Ook “onze God is een verterend vuur” (Hb 12:29).

Door de hemel te buigen brengt Hij die dichter bij de aarde (Ps 18:10). Het is een poëtische en menselijke beschrijving van Zijn neerdalen op aarde om ten gunste van Zijn gunsteling op te treden. In Hem kwam de hemel op aarde. Dat betekende oordeel voor de goddeloze vervolgers en bevrijding voor de rechtvaardige. De donkere wolk onder Zijn voeten benadrukt dat Hij kwam om te oordelen.

Nog een aanwijzing dat Hij kwam om te oordelen, is dat “Hij reed op een cherub” (Ps 18:11). Ezechiël ziet dat cherubs aan de troonwagen van Zijn regering zijn verbonden (Ez 1:5-14; Ez 10:1). Deze hemelse wezens hebben grote kracht en zijn verbonden aan de uitvoering van Gods regering en de handhaving van Zijn gerechtigheid. We zien dat bijzonder weergegeven in de cherubs die neerkijken op het verzoendeksel op de ark waarin de wet ligt (Ex 25:22).

Cherubs hebben vleugels waardoor ze zich snel kunnen verplaatsen. Ze staan daardoor ook in verbinding met de hemel, terwijl ze hun werk op aarde doen. God is snel in de uitvoering van het oordeel als daarvoor de bestemde tijd is aangebroken. Hij gaat met de snelheid en onnavolgbaarheid van de wind naar Zijn doel (vgl. Ps 104:3-4).

David vervolgt in beeldende taal zijn indrukwekkende beschrijving van God in Zijn optreden tot bevrijding van Zijn gezalfde. God heeft Zich in de duisternis van de nacht gewikkeld om Zich daarin te verbergen (Ps 18:12). Die verberging is als een tent. Die tent bestaat uit “duistere wateren, donkere wolken”. Alles spreekt van de dreiging van het oordeel.

God kondigt Zijn optreden aan in “de lichtglans, die vóór Hem was” (Ps 18:13). God kan Zich in duisternis hullen. De dreiging die daarvan uitgaat, kan ontzag inboezemen en bekering bewerken. Als de mens die dreiging niet serieus neemt, komt God in oordeel tevoorschijn. Dan verschijnt Hij als een verblindend licht. Uit de lichtglans van Zijn heiligheid komen “hagel en vurige kolen”. Een dergelijke combinatie zien we ook bij de zevende plaag over Egypte (Ex 9:22-23).

De donkere, duistere wolken begonnen majestueus, oorverdovend, te spreken: “De HEERE deed het in de hemel donderen” (Ps 18:14). Vanuit de hemel liet Hij Zijn stem klinken door middel van “hagel en vurige kolen” die in het vorige vers ook al genoemd zijn. De herhaling wijst erop dat het regelmatig gebeurde. Hij is “de Allerhoogste”, Hij is boven het universum verheven. God spreekt door Zijn oordelen, daarin klinkt Zijn stem (Ps 29:3-9). Tijdens de donderslagen schiet Hij Zijn pijlen in de vorm van bliksem naar alle kanten af (Ps 18:15; vgl. Ps 77:18; Ps 144:6; Hk 3:11). Zo verspreidde Hij de vijanden, Hij verstoorde hun orde en bracht hen in verwarring, waardoor ze krachteloos werden.

Als laatste handeling beschrijft David dat door het optreden van God de waterstromen zichtbaar werden en dat “de fundamenten van de wereld werden blootgelegd” (Ps 18:16). Het is als het ware een donderend slotakkoord, waarin God aantoont dat er in de hele natuur geen gebied is dat tegenstand kan bieden als Hij ermee handelt. Het is een beeld van Zijn handelen met vijandige machten. Zoals Hij de waterstromen zichtbaar maakt, zo brengt Hij alle vijandige machten tevoorschijn. Hij heerst over de fundamenten, de grondslagen van de wereld. Hij is de glorieuze en overwinnende Koning boven alle machten in de hemel, op de aarde en in de zee. Aan Zijn heerschappij is door niets en niemand te tornen.

Alle voorgaande handelingen heeft God verricht als “bestraffing” van de tegenstanders van de rechtvaardige voor wie Hij het opneemt. Voor die bestraffing gebruikt Hij uit het universum wat Hij nodig heeft, want het hele universum staat onder Zijn gezag en staat Hem ter beschikking. Hij hoeft maar tegen een enkel element te blazen met de adem uit Zijn neus en het wordt aangejaagd tot een alles verwoestende storm waartegen geen beschutting bestand is.

Nederlandse verzen (17-20)

De grote redding

Na de indrukwekkende beschrijving van de tussenkomst van God in Zijn almacht (Ps 18:8-16) beschrijft David in deze verzen op even indrukwekkende wijze zijn bevrijding door God uit de hand van al zijn vijanden en uit de hand van Saul. Die bevrijding wordt in dit gedeelte door verschillende werkwoorden tot uitdrukking gebracht: “stak [Zijn hand] uit”, “greep mij”, “trok mij op”, “redde mij”, “leidde mij uit”. In al deze handelingen bewijst God Zijn trouw. David ervaart de uitredding op bijna tastbare wijze.

De woorden “trok mij op” komen ook in Exodus 2 voor. Daar is het in verband met Mozes die door de dochter van de farao uit de wateren van de dood werd getrokken (Ex 2:10).

Het vreesaanjagende optreden van de HEERE dat David in de vorige verzen heeft beschreven, heeft hem niet angstig gemaakt. Het is een ‘bevrijdingsoperatie’ geweest, waarbij zijn vijanden zijn uitgeschakeld en hij is bevrijd. In Ps 18:17 herkennen we de redding van Israël uit Egypte. Het trekken van Israël door de Rode Zee is als het optrekken van het volk uit grote wateren. Het wordt beeldend zo voorgesteld, dat God vanuit de hoogte, vanuit Zijn heilig paleis, Zijn machtige hand uitstak, het volk greep en het uit de Rode Zee optrok en in de vrijheid van de woestijn plaatste. Zo ervoer David zijn bevrijding.

De “grote wateren” zijn een beeld van grote moeiten en gevaren. Het was dan ook een “sterke vijand” met wie hij te maken had (Ps 18:18). Daarbij kwamen nog anderen, die hem “haatten”. Het waren mensen “die machtiger waren” dan hij. Hun bedreiging was zo hevig, dat hij wist dat de dag van zijn ondergang was aangebroken als de HEERE niet zou ingrijpen (Ps 18:19). De nood was tot een hoogtepunt gestegen. “Maar” toen was daar de HEERE, Hij was hem tot steun, Hij hield hem overeind, zodat hij niet viel en in de hand van de vijand zou vallen. Dit Goddelijke ‘maar’ geeft een omkeer aan die God bewerkt in een situatie waar een mens niets meer kan doen (vgl. Ef 2:1-4).

In plaats van zijn ondergang heeft David de steun van de HEERE ervaren. In plaats van omsingeld te zijn door zijn vijanden heeft de HEERE hem in de ruimte geplaatst (Ps 18:20). In plaats van in de hand van zijn vijanden te vallen heeft hij de redding van God beleefd. Hij heeft alles aan God te danken en niets aan zichzelf. En wat is de aanleiding voor God geweest om op deze verheven wijze tussenbeide te komen en hem te redden? David erkent het met grote dankbaarheid en verbazing: “Hij was mij genegen.” David wist zich het voorwerp van Gods liefde.

Wat David vertelt over zijn bevrijding uit de banden van de dood door de kracht van God, is een duidelijk beeld van de verlossing van de Heer Jezus uit de dood door de kracht van God. Paulus schrijft daarover als hij zegt dat wij zouden weten “wat de uitnemende grootte van Zijn kracht is jegens ons die geloven, naar de werking van de macht van Zijn sterkte, die Hij heeft gewerkt in Christus door Hem uit [de] doden op te wekken en Hem aan Zijn rechterhand te zetten in de hemelse [gewesten], boven alle overheid, gezag, kracht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze, maar ook in de toekomstige eeuw” (Ef 1:19-21).

Door het kruis heeft de Heer Jezus alle machten verslagen (Ko 2:14-15). God antwoordt op die overwinning door Christus uit de doden op te wekken. Het was Zijn vreugde dat te doen. Niet alleen de kracht van God, maar ook de heerlijkheid van de Vader heeft Christus opgewekt uit de doden (Rm 6:4). Omdat Christus Hem heeft verheerlijkt op de aarde, heeft de Vader als antwoord daarop Hem verheerlijkt en dat direct gedaan door Hem in de hemel op te nemen (Jh 13:31-32). Zijn verheerlijking op aarde komt nog. Daarvan zien we verder een beeld in deze psalm in wat God met David doet.

Copyright information for DutKingComments