Psalms 19:1-6

Inleiding

Nu Christus in Psalm 18 is verhoogd, zien we in de hierop volgende zes psalmen de veelvoudige heerlijkheden van Christus. In Psalm 18 openbaart God Zich in het leven van David. In Psalm 19 openbaart God Zich op twee andere wijzen. In deze psalm gaan twee boeken voor ons open: het boek van de schepping (Ps 19:2-7) en het boek van de wet (Ps 19:8-12).

De wet is hier niet de weg tot rechtvaardiging bij gehoorzaamheid eraan, maar de wet als onderwijs – torah betekent onderwijs. De wet is hier synoniem met het Woord van God.

In het boek van de schepping lezen we één keer over God, dat is God de Schepper (Ps 19:2; vgl. Gn 1:1-31; Gn 2:1-3). In het boek van de wet lezen we zeven keer over de HEERE, dat is de God van het verbond Die tot de mens spreekt en met hem een relatie wil hebben (vgl. Gn 2:4-25).

In beide boeken openbaart God Zich en kan de mens Hem leren kennen. Het zijn twee verschillende manieren waarop God Zich openbaart. Aan de geschapen hemel volgen we het pad van de zon; in het geïnspireerde Woord volgen we het pad van de Zoon, Die “de Zon der gerechtigheid” wordt genoemd (Ml 4:2). We kunnen spreken van een openbaring in ‘werk’ en een openbaring in ’het Woord’. In beide openbaringen zien we de openbaring van de Zoon. Over Hem gaat het met name in de twee volgende psalmen.

De ‘werkopenbaring’ van God gebeurt door de Zoon. De Schrift is er duidelijk over dat Zoon de Schepper is (Jh 1:1-3; Ko 1:12-16; Hb 1:1-2). De schepping weerspiegelt de heerlijkheid van de Zoon van God, dat wil zeggen “Zijn eeuwige kracht en Goddelijkheid” (Rm 1:20). Ook de ‘Woordopenbaring’ gebeurt door de Zoon. Hij is het Woord dat in het begin was, dat bij God was en dat God was. Dat “Woord is vlees geworden” (Jh 1:1; 14). De Zoon Zelf is daarom ook de volkomen openbaring van God, want in Hem woont de hele volheid van de Godheid lichamelijk (Ko 1:19; Ko 2:9). Hij is God “geopenbaard in [het] vlees” (1Tm 3:16) en kan daarom zeggen: “Wie Mij heeft gezien, heeft de Vader gezien” (Jh 14:9).

Het is ook goed een onderscheid aan te brengen tussen aan de ene kant de schepping en aan de andere kant het Woord en de Zoon. Dit onderscheid is van belang omdat we in een schepping leven waarop door de zonde een vloek is komen te liggen (Rm 8:19-22). Uit de schepping blijkt wel de eer, de kracht en Goddelijkheid van de Schepper (Rm 1:20), maar ze is geen volkomen openbaring van God. Het Woord en de Zoon zijn wel een volkomen openbaring van God. Ze zijn beide op geen enkele wijze met de zonde verbonden. Door beide, zowel door het Woord als door de Zoon, leren we de verschillende eigenschappen van God kennen, zoals Zijn liefde en genade en Zijn heiligheid en gerechtigheid.

Profetisch gaat het om de periode dat de gemeente is opgenomen en dat de tijd van de boodschap van het evangelie van Gods genade voorbij is. Toch geeft God ook dan nog een dubbel getuigenis door

1. het eeuwig evangelie – daarin wordt aangekondigd dat God de Schepper is (Op 14:6-7) en

2. het evangelie van het koninkrijk – dat is het onderwijs van God uit het Oude Testament.

De psalmist kijkt naar de openbaring van God in de wereld van de natuur. Deze openbaring wordt aan God ontzegd door mensen die de evolutietheorie hebben verzonnen als een vervanging voor de schepping en het ontstaan van het leven. Aan dit verzinsel gaat de psalmist in zijn loflied volkomen voorbij. Hij kent en erkent God als de Schepper (Hb 11:3).

De openbaring van God in de schepping wordt gekenmerkt door schoonheid. Dit wordt weerspiegelt in de taal van Psalm 19. Het is een van de schoonste gedichten ooit geschreven, waarvan de schoonheid vooral zichtbaar is in de oorspronkelijke taal, het Hebreeuws.

Opschrift

Voor “een psalm van David” zie bij Psalm 3:1.

Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.

Nederlandse verzen (2-7)

De boodschap van de schepping

Het eerste deel van het lied, dat over Gods openbaring in de schepping gaat, heeft twee onderwerpen: de hemel (Ps 19:2-5) en de zon (Ps 19:5b-7). De zon is het belangrijkste hemellichaam. In het tweede deel van het lied gaat het om het Woord en de Zoon. De Zoon is het Voorwerp van Gods welbehagen, de kern en inhoud van het Woord.

De psalmist behandelt het onderwerp ‘schepping’ niet als een technische verhandeling, maar als de openbaring van Gods macht en majesteit. Het brengt ons in de tegenwoordigheid van de grote God en leidt ons tot lof en aanbidding.

Het getuigenis van God in de schepping is speciaal dat van de hemel. De aarde heeft door de zonde van de mens veel van zijn oorspronkelijke schoonheid verloren, waardoor Gods werk minder duidelijk zichtbaar is. Zeker is het zo, dat vanaf en door de schepping Gods “eeuwige kracht en Goddelijkheid, uit Zijn werken met inzicht doorzien” worden (Rm 1:20). Daardoor kan de mens Hem leren kennen, dat wil zeggen in Zijn bestaan (Hd 14:15-17; Hd 17:24-31). De schepping is als een raam waar doorheen de mens het Wezen en handelen van God in de tijd kan waarnemen.

We kunnen zeggen dat Gods majesteit in de schepping het meest duidelijk wordt door de hemel als Zijn scheppingswerk. David leefde als schaapsherder onder de open hemel, dag en nacht. De hemel is niet zichtbaar door de zonde van de mens aangetast, wat bij de aarde wel het geval is, waardoor deze niet meer zijn volle opbrengst geeft en veel van zijn oorspronkelijke glans is kwijtgeraakt (Gn 3:17-19; Gn 4:12). Daarbij komt dat Gods eer door de hemel als verteller over de hele aarde gaat en niet beperkt is tot Israël. De volken horen hierdoor ook Gods stem. Daarover horen we in Ps 19:5 meer.

Door de “hemel” en “het gewelf” (Ps 19:2) krijgen we een indruk van de onbegrensdheid van God, Die werkelijk onbegrensd is, terwijl de hemel en het gewelf dat niet zijn. We krijgen daardoor ook een indruk van de bron van licht, en daardoor van leven. We krijgen ook een indruk van de orde en regelmaat die God kenmerkt, en daardoor van de tekenen die de tijd kenmerken: door de zon van het jaar, door de maan van de maand en door het dag-en-nacht-ritme van de omwenteling van de aarde.

De hemel en het gewelf zijn het gebied waar God de zon, de maan en de sterren hun plaats heeft gegeven (Gn 1:14-19). Als we naar de hemel kijken, op welk tijdstip van de dag of van de nacht ook, vertellen deze lichten aan de hemel Gods eer, ze tonen Zijn glorie. Ze staan aan het hemelgewelf, waardoor dat gewelf “het werk van Zijn handen” verkondigt. Zijn vingers hebben ze daar geplaatst (Ps 8:4). Ze zijn als het ware Zijn handtekening op Zijn werkstuk. De tijdsvormen van de werkwoorden ‘vertelt’ en ‘verkondigt’ geven aan dat ze dit voortdurend, onophoudelijk doen.

Dat die verkondiging er “dag op dag” en “nacht op nacht” is, bevestigt dat het altijd, zonder onderbreking doorgaat (Ps 19:3). Er is wel afwisseling. De cyclus van dag en nacht draagt bij aan de regelmatigheid van de seizoenen en daardoor aan de regelmatigheid van de agrarische kalender (Gn 8:22). Vanwege de snelle wisseling van de dagen, is er een overvloedig spreken. Het is een dag op dag spreken van God. Elke nieuwe dag voegt een nieuw spreken van God aan het vorige spreken door de vorige dag toe.

Mensen hebben in het verleden de zon verafgood. Vandaag de dag verklaren ze de Schepper weg door de evolutieleer. Zonder de geringste aandacht aan de dwaze evolutietheorie te schenken laat de psalmist in Psalm 19 de schepping Gods eer als Schepper verkondigen. De zogenaamd wetenschappelijk bewezen evolutietheorie wordt door dit spreken van God het zwijgen opgelegd. De mens die goed kijkt, ziet dat er kennis wordt doorgegeven. Zeker is dat ook kennis aangaande God, maar dan vooral kennis van Zijn wijsheid die Hij in Zijn schepping laat zien (Sp 8:22-31).

De openbaring van God in de natuur gebeurt in een taal zonder woorden (Ps 19:4). Het is een universele taal, die door iedereen kan worden verstaan. Deze taal overstijgt de spraakverwarring, die door de hoogmoed van de mens in de wereld is gekomen (Gn 11:1-9). Deze universele taal gaat dwars door alle taalbarrières heen naar alle uiteinden van de wereld (Ps 19:5a).

Zoals al is opgemerkt, is het getuigenis van God in de schepping en in het bijzonder door de hemel en het gewelf een algemeen getuigenis dat over de hele wereld gaat. Het hoeft ons dan ook niet te verbazen dat Paulus dit vers citeert in verband met de prediking van het Woord van God (Rm 10:18). Hij bewijst daarmee dat God ook in het Oude Testament een prediking heeft gehad voor de heidenen, zodat ze kennis hebben kunnen nemen van God en in Hem zouden kunnen gaan geloven. Het laat ook zien dat het getuigenis van God dat van de schepping uitgaat, zich niet tot Israël beperkt, maar over de hele wereld is waar te nemen.

De Ps 19:5b-7 gaan over de zon, terwijl David in Psalm 8, waar hij ook onder de indruk van de schepping is, spreekt over de maan en de sterren (Ps 8:4). De zon is van vitaal belang voor het leven op aarde. De zon wordt overdrachtelijk voorgesteld als een persoon. De Heer Jezus wordt “de Zon der gerechtigheid” genoemd (Ml 4:2). De zon is een bijzondere verwijzing naar Christus. Het gaat in de schepping dan ook ten diepste over de heerlijkheid van Christus, de Zoon van God.

God heeft “daar”, dat is “aan het einde van de wereld” (Ps 19:5a), “een tent opgezet” (Ps 19:5b)”. De tent stelt symbolisch het nachtverblijf van de zon voor. Daaruit komt de zon tevoorschijn. Elke dag dat de zon opkomt, geeft zijn verschijning getuigenis van de aanwezigheid van Christus. Onaantastbaar voor iets op aarde gaat Hij de dag door en verkondigt dat Hij er is. Er is geloof voor nodig om dat te zien.

Op schitterende wijze stelt David de opgang van de zon voor als deze vanuit zijn ‘tent’ verschijnt. Hij vergelijkt de zon met “een bruidegom, die zijn slaapkamer uit gaat” en met “een held” die vrolijk opstaat “om snel het pad te lopen” (Ps 19:6). De “bruidegom” staat op uit zijn vertrek om naar zijn bruid te gaan, wat een grote vreugde voor hem is. Hij wordt toegezongen door de genodigden. De “held” is vrolijk. Krachtig en vol zelfvertrouwen gaat hij zijn wedstrijd lopen.

In Ps 19:7 beschrijft David het pad dat de zon snel loopt. Het pad begint “aan het ene einde van de hemel”. Daar “is zijn opgang”. Hij zet “zijn omloop”, zijn snelle wandeling langs het gewelf, voort tot hij “het andere einde” heeft bereikt en achter de horizon weer in de tent gaat die God voor hem heeft opgezet. Tijdens zijn omloop schijnt hij overal met de gloed van zijn zonnestralen, waarmee hij ook de aarde verwarmt.

Zoals niets verborgen is voor zijn gloed, zo is ook niemand verborgen voor het getuigenis van het eeuwig evangelie dat uit de schepping spreekt (vgl. Op 14:6-7). Iedereen kan weten dat God er is en zich realiseren dat hij zich voor Hem zal moeten verantwoorden (vgl. Ko 1:23b).

De omloop van de zon wordt niet in wetenschappelijke, maar in poëtische taal beschreven. Zo spreekt de mens er ook over in zijn dagelijkse taalgebruik. We weten dat de zon stilstaat en dat de aarde eromheen draait, maar voor onze waarneming staat de aarde stil en draait de zon. Zo beschrijft David hier het opgaan en ondergaan van de zon en zijn omloop langs de hemel.

Copyright information for DutKingComments