Psalms 19:13

Nederlandse verzen (13-15)

Gebed voor een heilig leven

De psalmist heeft nagedacht over Gods grootheid in de schepping en in Zijn Woord. Dat brengt hem tot uitspraken over zichzelf in zijn relatie tot God en Gods openbaring. In Psalm 8, waar hij ook naar de hemel kijkt en daarvan onder de indruk komt, is het gevolg dat hij ziet hoe nietig de mens is (Ps 8:5). Hier, in Psalm 19, leidt de grootheid van God in de schepping en in de Schrift tot de erkenning van de zondigheid van de mens. Een ontmoeting met de HEERE bracht Job tot zelfkennis (Jb 42:5-6). Een ontmoeting met de Heer Jezus bracht Petrus tot zelfkennis (Lk 5:4-8).

Deze uitwerking heeft het onderwijs van Gods Woord ook bij David en ook bij ons. Zoals er niets op aarde verborgen is voor de gloed van de zon (Ps 19:7), zo is er niemand verborgen voor het Woord van God, dat alles aan het licht brengt. Voor Hem zijn “alle dingen … naakt en geopend” (Hb 4:12-13). Het gaat hier niet om angst voor straf, maar om bang zijn de vreugdevolle gemeenschap met God te moeten missen door de aanwezigheid van een zonde. Hij wil niet dat er iets komt tussen hem en God (vgl. Ps 139:23-24).

David beseft door het onderwijs van het Woord van God dat God hem tot op de bodem van zijn hart kent. Daarom voegt hij enkele belangrijke aspecten toe die te maken hebben met zijn eigen verhouding tot God. Hij spreekt over verborgen zonden, belijdenis, reiniging en vrij zijn van grote overtredingen (Ps 19:13-14).

Hij beziet de zonde vanuit twee oogpunten. In de eerste plaats is hij zich ervan bewust dat hij niet in staat is om zijn zonden allemaal te noemen. Daarvoor onderkent hij ze te weinig (Ps 19:13). Wie zal durven beweren dat hij geen onbewuste zonden heeft gedaan als hij, net als David, onder de indruk is gekomen van de majesteit van God in de schepping en van Zijn alwetendheid door Zijn Woord dat harten doorzoekt? Wie zich dit bewust is, zal geen grote mond opzetten over zijn zondeloosheid, zoals dat in de extreme heiligingsleer wordt geleerd.

Het is belangrijk dat we ons van niets bewust zijn, maar dat betekent niet dat we daardoor gerechtvaardigd zijn (1Ko 4:4). Het besef van Gods majesteit en alwetendheid zal ons nederig houden. Tegelijk zal er het verlangen zijn van verborgen zonden gereinigd te worden. Daar vraagt David dan ook om. Voor onopzettelijke zonden biedt de wet verzoening en vergeving (Lv 4:2; 13; Nm 15:22-31).

In de tweede plaats ziet David het verschrikkelijke van de zonde van hoogmoed (Ps 19:14). Hij verlangt ernaar daarvoor bewaard te worden. Hoogmoed is de oerzonde. Hoogmoed wil zeggen het willen zijn als God. David gruwt van de gedachte dat hij die zonde zou begaan. Het getuigt van zelfkennis dat hij beseft dat hij ertoe in staat is en ervoor bidt dat de HEERE hem daarvan weerhoudt, zodat die niet over hem zal heersen.

Als hij voor die zonde bewaard blijft, zal hij oprecht zijn en “vrij van grote overtreding”. Hoogmoed is niet zomaar een zonde, het is een verschrikkelijk grote zonde, het is een opzettelijke zonde. Zijn gebed om daar vrij van te blijven betekent dat hij zich niet aan die zonde schuldig heeft gemaakt.

David besluit de psalm met het verlangen dat de woorden die uit zijn mond komen en de overdenkingen die hij in zijn hart heeft, welgevallig zullen zijn voor het aangezicht van de HEERE (Ps 19:15). Het gaat hem niet alleen om zijn uiterlijke woorden of alleen om zijn innerlijke vroomheid, maar om beide aspecten van zijn persoon. Om dat waar te maken spreekt hij God aan als zijn rots, zijn vaste fundament en als zijn Verlosser, Die hem in Zijn genade van zijn zonden heeft verlost. De rots verwijst naar Christus (1Ko 10:4) Die geslagen moest worden, opdat het water van het leven vrij kan stromen naar ieder die dorst heeft.

David keert hier terug naar zijn uitgangspunt in Psalm 18, waar hij over de rots heeft gesproken (Ps 18:3). Hij heeft de HEERE lief (Ps 18:2) en verlangt ernaar om Hem welgevallig te zijn (Ps 19:15).

Het Hebreeuwse woord voor ‘Losser’ is hier go’el. Dit is een aanwijzing dat God Mens moest worden, want go’el is een familielid, dat wil zeggen een ‘mens’. God de Schepper (Ps 19:2-7) moest God de Verlosser (Ps 19:8-15) worden. Hoe dat laatste plaats heeft kunnen vinden, wordt uitgelegd in Psalm 32.

Copyright information for DutKingComments