Psalms 2:9

Gods Zoon, de Messias

In Ps 2:7 is de Heer Jezus aan het woord. Hij maakt het besluit bekend dat God in het vorige vers heeft uitgesproken. Dit betekent dat geen mens te verontschuldigen is als hij dit besluit niet kent. Wie het niet weet, heeft dat aan zichzelf te wijten. Hij heeft het kunnen weten, maar hij heeft het niet willen weten. Het is een bewuste en daardoor schuldige onwetendheid.

De Heer Jezus zegt wat de HEERE tegen Hem heeft gezegd. In de eerste plaats is daar die persoonlijke betrekking: “U bent Mijn Zoon.” We horen hier Gods persoonlijke welgevallen in Hem uitspreken, een welgevallen waarvan de Zoon Zich volledig bewust is (Lk 3:22; vgl. Hb 1:5; Hb 5:5).

De HEERE heeft aan David beloofd dat de Koning-Messias, de Zoon van David, tegelijkertijd de Zoon van God zal zijn: “Ík zal hem tot een Vader zijn, en híj zal Mij tot een zoon zijn” (2Sm 7:14). Dit betekent dat de Koning zal regeren als vertegenwoordiger van Zijn Vader. De hoop van Israël is onlosmakelijk verbonden met de Persoon van de Koning.

Het doel van de hele geschiedenis van de wereld is Gods plan met Hem. Dat mensen de wereld sinds de zondeval als hun eigendom zien en er ook zo mee omgaan, verandert daar niets aan. Het verhoogt integendeel hun verantwoordelijkheid tegenover God. Zij misbruiken wat God bestemd heeft voor Zijn Zoon door alles voor zichzelf te gebruiken zonder enige erkenning van Christus als de rechtmatige Eigenaar.

Christus is als Schepper de Eigenaar van de schepping. Door de zonde van de mens is de schepping onder het gezag van de satan gekomen. Maar de Heer Jezus heeft als Losser door Zijn werk op het kruis het recht op de schepping teruggenomen. Hij oefent dat recht nog niet openlijk uit, maar Hij heeft het wel. Om het noodzakelijke werk voor het vrijkopen van de schepping te kunnen doen is Hij, Die de eeuwige Zoon is, Mens geworden. Dat is gebeurd doordat God de Heilige Geest Hem heeft verwekt in Maria (Lk 1:35).

Dit betekent dat de Heer Jezus in tweeërlei opzicht Zoon van God is. Hij is in de eerste plaats de eeuwige Zoon. Hij is eeuwig, net als de Vader (Jh 1:1; Jh 16:28; Jh 17:4; 24; Hb 7:1-3). Het is duidelijk dat de Vader eeuwig Vader is omdat de Zoon eeuwig Zoon is. Hij is in de tweede plaats Zoon van God als Mens. Dat is Hij niet eeuwig geweest, maar dat is Hij geworden en zal dat ook tot in alle eeuwigheid blijven. Hij, Die altijd de eeuwige Zoon is geweest en dat ook altijd blijft, is in het vlees gekomen. Hij is niet verwekt door een zondige vader, maar door God de Heilige Geest. Dit betekent dat Hij ook als Mens de Zoon van God is.

Er is al gewezen op de toespraak van Paulus in het Pisidische Antiochië, waarin Paulus deze psalm, en speciaal dit Ps 2:7, aanhaalt (Hd 13:32-33). Uit het citaat blijkt dat de Heer Jezus meer is dan alleen de Zoon van David. Hij is door Zijn geboorte ook de Zoon van God; het wijst op de oorsprong van Zijn leven als Mens op aarde. Na het citaat dat Zijn verwekking aangeeft, gaat Paulus direct door naar Zijn opwekking uit de doden (Hd 13:34-35).

Christus heeft als de opgestane Heer alle macht gekregen in hemel en op aarde (Mt 28:18). God zegt hier tegen Hem dat Hij erom mag vragen die macht ook daadwerkelijk uit te oefenen (Ps 2:8). Ook dat doet Hij niet eigenmachtig. De verachte, verworpen en gestorven, maar nu opgestane en verheerlijkte Messias wacht daarvoor op de tijd van de Vader. Hij blijft de afhankelijke Mens, Die pas tot handelen overgaat als de Vader Hem de opdracht daartoe geeft. Dan zal Hij Zich Zijn rechtmatige eigendom en bezit ook daadwerkelijk toe-eigenen.

In Zijn gebed tot de Vader zegt de Heer Jezus dat Hij niet voor de wereld vraagt, maar voor hen die de Vader Hem heeft gegeven (Jh 17:9). Daarna zal Hij vragen naar de einden van de aarde. Dat zal Hij doen als de gemeente voltallig is. Daarom eist Hij Zijn eigendom en bezit nog niet op. Nadat de gemeente is opgenomen, zal Hij dat doen en gaan regeren.

Dat zullen de volken over de hele aarde merken. Wanneer Hij “met een ijzeren scepter” regeert, zal Hij alle vijanden van God en Zijn volk verpletteren (Op 19:15b). Wat Hij met hen doet, lijkt op het stukslaan van “aardewerk”. Dit symboliseert de broosheid van de mens. Hij is niet meer dan gemakkelijk stuk te slaan pottenbakkerswerk (vgl. Jr 19:11). De mens is immers gemaakt uit het stof van de aardbodem (Gn 2:7), waarnaar het woord ‘aardewerk’ verwijst.

De uitoefening van het oordeel wordt hier aan de Heer Jezus toegeschreven. Deze uitoefening van het oordeel wordt ook van toepassing verklaard op de overwinnaars in de gemeente in Thyatira. Zij mogen als beloning voor hun trouw met Christus regeren (Op 2:27). Elke verlening van macht door de Heer Jezus aan anderen is de verlening van een macht die Hij Zelf van Zijn Vader heeft ontvangen (vgl. Mt 11:27a; Mt 28:18; Jh 3:35; Jh 5:22; 27; Jh 13:3).

Copyright information for DutKingComments