Psalms 20:7

Nederlandse verzen (6-9)

Zekerheid van verhoring

In Ps 20:6 blijkt dat het gelovig overblijfsel niet twijfelt aan de verhoring van hun gebed, wat hun door de Geest van Christus is ingegeven. Ze zien in het geloof dat de Messias behouden van Zijn strijd terugkeert (vgl. Js 63:1-6). Daarom heffen ze de vaandels op als teken van de overwinning. Een vlag wordt op een overwonnen gebied geplaatst. Hier zijn het vele vaandels, want de overwinningen zullen talrijk zijn. De heerschappij van Gods Koning zal overal worden gevestigd.

De vaandels worden opgeheven “in de Naam van onze God”. Het overblijfsel zegt daarmee dat de God van hun Koning ook hun God is. Ze geven God alle eer voor al de overwinningen van hun Koning. Dit betekent dat zij ook hun Koning die eer zullen geven, want Hij is hun God (vgl. Ps 44:5). In aansluiting daarop vragen ze de HEERE niet om de overwinning voor Zijn uitverkoren Koning, maar dat Hij al Zijn verlangens zal vervullen. Al Zijn verlangens hebben de verheerlijking van God tot doel.

In Ps 20:7 spreekt de psalmist als de mond van het gelovig overblijfsel. Op grond van het gebed en de verlangens in zijn hart spreekt hij zijn vertrouwen uit dat de HEERE Zijn Gezalfde verlost. De uitdrukking “nu weet ik” betekent ‘ik ben tot de conclusie gekomen dat’ (vgl. Ex 18:11; 1Kn 17:24). Het woord ‘verlossen’ is nauw verwant aan het woord voor overwinning. Het betekent dat David ofwel het gelovig overblijfsel ervan overtuigd is dat de HEERE Zijn Gezalfde de overwinning geeft.

De Gezalfde krijgt de overwinning op grond van Zijn gebed tot God in “Zijn heilige hemel”. Zijn HEERE zal Hem verhoren door “met machtige daden van heil door Zijn rechterhand” voor Zijn Koning te strijden. Zo heeft God Zijn Gezalfde verhoord door Hem uit de doden op te wekken door de macht van “Zijn rechterhand”. Dit is Zijn eerste machtige daad van heil of behoudenis. Er zullen nog talloze machtige daden van behoudenis volgen als Hij allen die bij Christus horen door de macht van Zijn rechterhand uit de doden opwekt (1Ko 15:20-23).

In Ps 20:8 spreekt het overblijfsel weer. Zij spreken dezelfde geloofstaal als de Messias en sluiten zich aan bij wat Hij zojuist heeft gezegd. Eerst wijzen ze op de middelen waarop de tegenstanders vertrouwen. De Israëlitische koningen mogen niet veel paarden bezitten (Dt 17:16). Ze moeten leren op Gods kracht te vertrouwen, want in zichzelf zijn ze zwak. Gods kracht wordt in zwakheid volbracht (2Ko 12:9). De getrouwen roepen in herinnering en vermelden dat God met hen is (Ps 121:2). Het woord ‘vertrouwen’ staat niet in de originele tekst, maar is omwille van de leesbaarheid toegevoegd, wat wordt aangegeven door de vierkante haken. Het is afgeleid van Ps 20:8b ‘in herinnering roepen’.

Er zijn er die “op strijdwagens” vertrouwen, terwijl anderen “op paarden” hun vertrouwen stellen (vgl. Js 31:1-3). Het zijn armzalige, om niet te zeggen belachelijke middelen in vergelijking met Degene op Wie zij vertrouwen. De farao heeft dat ondervonden (Ex 15:1; 3-4).

Maar “wíj”, zo zegt het overblijfsel met nadruk, “zullen de Naam van de HEERE, onze God in herinnering roepen” (vgl. 1Sm 17:45). ‘In herinnering roepen’ wil zeggen er weer aan denken Wie God is. Het gaat om de herinnering aan of het nadenken over “de Naam”, dat is alles wat die Naam bevat.

Het tegengestelde resultaat van het vertrouwen wordt in Ps 20:9 beschreven. De beide partijen worden door een nadrukkelijk “zíj” en een nadrukkelijk “wíj” scherp tegenover elkaar geplaatst. ‘Zíj’, dat zijn zij die op strijdwagens en paarden vertrouwen, zijn gedwongen om zich te krommen, dat wil zeggen hun knieën te buigen, voor Hem Die hen heeft overwonnen (Fp 2:9-11). Daarna vallen ze neer, zonder ooit weer op te staan. Het staat hier in de profetisch verleden tijd, dat wil zeggen dat het als een voldongen feit wordt gesteld, terwijl het in werkelijkheid nog moet gebeuren. Zo zeker is de uitkomst.

Hetzelfde geldt voor ‘wíj’, dat is het gelovig overblijfsel, maar in een volledige tegenstelling met de vijanden. Zij leken de knie voor de vijand te moeten buigen en neer te vallen. Ze hebben zich ook als ten dode gedoemd gevoeld, maar zij “zijn opgestaan en staande gebleven”. Het geeft het beeld van een opstanding uit de doden en het ingaan in het leven.

Copyright information for DutKingComments