Psalms 21:12

Nederlandse verzen (9-14)

Oordeel over de vijanden

Om de volle zegen te kunnen genieten is het noodzakelijk dat alles wat tegen God in opstand is, wordt geoordeeld door de Overwinnaar van Golgotha. In de Ps 21:9-14 is het overblijfsel aan het woord en spreekt tot de Koning. Het gaat hier om het vertrouwen in de overwinning die de Koning, Christus, behaalt over de vijand, waarbij de Koning Zijn vertrouwen stelt in de HEERE en de HEERE Zijn vertrouwen niet beschaamt.

God voert Zijn bevrijdende werk ten aanzien van het overblijfsel Zelf uit en doet dat in en door Zijn Messias. In het laatste vers van dit gedeelte, Ps 21:14, zien we dat duidelijk. Daar vragen ze de HEERE om hen te verlossen door Zijn macht, terwijl de Messias die macht bezit. De vervloeking en verdelging van de vijand maken deel uit van de trouw van God aan Zijn verbond. We zien dat bijvoorbeeld in wat God tegen Abraham zegt: “Wie u vervloekt, zal Ik vervloeken” (Gn 12:3). Daarmee zegt Hij: ‘Wie u gering acht, zal Ik vernietigen.’

Er bestaat geen twijfel over Gods macht en die van Zijn Koning over de vijanden. Zijn “hand”, en speciaal Zijn “rechterhand” als een beeld van kracht, zal Zijn vijanden, dat zijn zij die Hem haten, weten te vinden (Ps 21:9). Geen enkele vijand kan zich onvindbaar voor Hem verbergen. Hij zal hen in hun meest verborgen schuilplaats grijpen en in het licht van Zijn oordeel plaatsen.

Hij zal hen “als een vurige oven maken” zodra Hij Zijn aangezicht aan hen laat zien (Ps 21:10). Hier openbaart God Zijn toorn. Hij kookt als het ware van woede. Dat zal gebeuren “bij de openbaring van de Heer Jezus van [de] hemel met [de] engelen van Zijn kracht, in vlammend vuur, als Hij wraak brengt over hen die God niet kennen” (2Th 1:7-8). Dan laat Hij Zijn aangezicht zien. Hij is “de HEERE” Die hen “in Zijn toorn verslinden” zal. “Het vuur zal hen verteren”, er blijft op aarde niets van hen over.

Niet alleen komen zij zelf door het oordeel om, ook “hun vrucht …, hun nageslacht” zal “van de aarde, … onder de mensenkinderen” worden weggedaan (Ps 21:11). Ze hebben geen opvolgers in het kwaad. Er zal geen restant van hen overblijven door wie het kwaad nog voortgang zou kunnen hebben of zou kunnen opleven. Het kwaad is radicaal, dat wil zeggen met wortel en al, uitgeroeid. Waarheid en gerechtigheid zullen zegevieren en nooit meer vertrapt worden. De Messias regeert en Hij is de Vriend van waarheid en gerechtigheid die door Hem op volkomen wijze zullen worden gehandhaafd.

In Ps 21:12 wordt de reden van het oordeel genoemd, wat we zien aan het woord “want” waarmee het vers begint. Het oordeel komt vanwege het “kwaad” dat zij “tegen” de HEERE en Zijn Gezalfde hebben “beraamd” (vgl. Ps 2:2). Het gaat hier niet over kwade daden, maar over het beramen in hun hart. Het bewijst dat zij bewust, met voorbedachten rade zondigen. Meerdere keren lezen we in de evangeliën dat de leidslieden kwaad tegen Gods Gezalfde beramen (Mt 12:14; Mt 26:4).

Ze hebben “een listig plan bedacht”. Ze willen niet dat Hij Koning over hen is (Lk 19:14). Daarom hebben ze van alles bedacht om Hem om te brengen. Maar er is niets van hun listige plan terechtgekomen. Het bewijst hun dwaasheid om iets tegen Christus te ondernemen. Ze bedenken het allemaal in hun hoogmoed, terwijl ze er blind voor zijn dat ze “tot niets in staat” zijn. Als ze uiteindelijk erin slagen de Heer Jezus om te brengen, is dat niet door hun list, maar omdat Hij Zich aan hen uitlevert, omdat het Gods tijd daarvoor is.

Zij zullen hun plannen om God te dwarsbomen niet kunnen uitvoeren omdat God de rollen omkeert. Niet de Messias is hun doelwit, maar zij zijn het doelwit van God (Ps 21:13). Hij zal “hen [tot] doelwit maken” en Zijn boog “op hun gezicht richten”. Dat Hij Zijn boog op hun gezicht richt, betekent dat zij aan een opmars in Zijn richting bezig zijn. Hij ligt niet in een hinderlaag, maar valt hen frontaal aan, met het resultaat dat in de voorgaande verzen is beschreven.

De psalm besluit met een gebed dat de HEERE Zich in macht zal verheffen en de belofte van het overblijfsel dat zij dan zullen zingen en Zijn macht met psalmen zullen loven (Ps 21:14). De Koning begon in Ps 21:2 met een lofprijzing over de macht van de HEERE. Daarna heeft het lied van de overwinning geklonken.

Het overwinningslied is gezongen in geloofsvertrouwen op de HEERE. Hij zal doen wat Hij belooft en dat waarmaken in Zijn gezalfde Koning, Die volmaakt op Hem vertrouwt. Het overblijfsel deelt in dat vertrouwen en in de zekerheid dat het zo zal gaan als is bezongen. De HEERE heeft geholpen en het is ook zeker dat Hij verder zal helpen.

Toch komt het nog steeds op geloofsvertrouwen aan, want de vijanden mogen voor het geloof als verslagen worden gezien, ze zijn er nog wel. Daarom maakt de wetenschap dat het uiteindelijk goed komt het gebed niet overbodig. Het is zelfs zo, dat deze zekerheid op geen andere wijze kan standhouden dan alleen door gebed. Dit gebed van geloof dat het overblijfsel bidt, is dan ook volledig op zijn plaats.

Waar het uiteindelijk om gaat, is dat de HEERE wordt groot gemaakt. Zo eindigt deze psalm met de innige wens om Hem groot te maken. Dit komt overeen met de bede: “Moge Uw Naam worden geheiligd” (Mt 6:9).

Copyright information for DutKingComments