Psalms 22:1-3

Inleiding

Met deze psalm begint een serie van drie psalmen waarin we de Heer Jezus als Herder zien:

1. Psalm 22 spreekt over “de goede Herder”, Die Zijn leven voor Zijn schapen geeft (Jh 10:11).

2. Psalm 23 spreekt over “de grote Herder”, Die door God is teruggebracht uit de doden (Hb 13:20-21) en Die de Zijnen leidt, voedt en beschermt.

3. Psalm 24 spreekt over “de overste Herder”, Die in macht zal verschijnen en allen zal belonen die een dienst als herder onder Zijn volk hebben gedaan (1Pt 5:4).

We zien de volgende aspecten in de volgorde van deze psalmen:

Psalm 22 – Psalm 23 – Psalm 24

Verleden – Heden – Toekomst.

Heiland – Herder – Heerser.

Kruis – Staf – Kroon.

Golgotha – Grazige weiden – Sion.

De eis van Gods heiligheid – De nood van de Zijnen – De heerlijkheid van de Zoon.

Psalm 22 is onmiskenbaar een Messiaanse psalm, wat blijkt uit de aanhaling van deze psalm in Hebreeën 2 (Ps 22:23; Hb 2:12). Het hele boek Psalmen verwijst naar Hem (Lk 24:44), waarbij de Messiaanse psalmen dit overduidelijk doen. Hoewel hij is gedicht door David, gaat hij niet over David, maar over Christus. David spreekt als profeet over Hem (vgl. Hd 2:29-30).

Het gaat in deze psalm over de kruisdood van de Heiland. We vinden hier een uitwerking van wat we al in Psalm 20 hebben gelezen over “de dag van de benauwdheid” van de Messias (Ps 20:2). We horen Hem spreken over Zijn innerlijke gevoelens, over wat er in Zijn binnenste is omgegaan tijdens de uren dat Hij aan het kruis hing. In de evangeliën lezen we vooral over Zijn zichtbare lijden.

Enkele kenmerken die in de psalm worden genoemd, tonen aan dat we niet in de eerste plaats de ervaringen van David horen, maar die van de Heer Jezus. Als we in Ps 22:17 lezen “zij hebben mijn handen en mijn voeten doorboord”, is dat niet iets wat David – althans in letterlijke zin – heeft meegemaakt. Dit heeft men gedaan bij de Heer Jezus toen Hij werd gekruisigd. De dood door kruisiging bestond nog niet toen David dit schreef, ca. 1100 v.Chr. Ook de ontwrichting van de beenderen wijst op de kruisiging (Ps 22:15), evenals het tellen van de beenderen, wat kon gebeuren omdat de gekruisigde (grotendeels) werd ontkleed, terwijl zijn lichaam uitgedroogd was (Ps 22:18-19).

De psalm is in twee hoofddelen te verdelen.

1. Het eerste deel (Ps 22:1-22) gaat over “het lijden dat over Christus [zou komen]” (1Pt 1:11b).

2. Het tweede deel (Ps 22:22b-32) gaat over “de heerlijkheden daarna” (1Pt 1:11c).

De Heer Jezus spreekt over deze twee aspecten als Hij de Emmaüsgangers uitlegt wat in al de Schriften van Hem geschreven staat: “Moest de Christus dit niet lijden, en [zo] in Zijn heerlijkheid binnengaan?” (Lk 24:26-27). We zien dit in deze psalm terug: de psalm verandert van een klaagzang in een lofzang.

Opschrift

Voor “een psalm van David” zie bij Psalm 3:1.

De gevoelens die David in deze psalm uit, zijn het gevolg van een zware beproeving, waarover we verder niets weten. Toch is er, voor zover wij weten, geen gebeurtenis in deze psalm die kan beantwoorden aan concrete ervaringen uit zijn leven. Wat hij zegt, overstijgt zijn gevoelens en ervaringen. De Heilige Geest heeft hem zo geleid, dat hij hier profetisch de gevoelens van de Heer Jezus aan het kruis beschrijft.

Voor “voor de koorleider” zie bij Psalm 4:1.

Ook hier geldt dat het bij deze psalm niet gaat over gevoelens waarmee een gelovige zich kan identificeren en zijn eigen gevoelens tot uitdrukking kan brengen vanwege soortgelijke ervaringen. Het samen zingen van deze psalm gebeurt om het lijden van de Messias te bezingen en uiting te geven aan een diepe bewondering voor Hem. Het is een uiting van gevoelens die door de psalm worden opgewekt, niet van gevoelens van opgedane eigen ervaringen.

Zeker kan iemand zich nameloos ellendig en zelfs door God verlaten voelen. Dit zal ook het gevoelen van het gelovig overblijfsel tijdens de grote verdrukking zijn. Veel psalmen spreken over het lijden van de Heiland op een manier die ook het lijden van het overblijfsel weergeeft. Daarin ligt een troost voor de gelovige. Maar in deze psalm wordt het lijden verbonden met het verzoeningswerk van de Heiland en daarin is Hij alleen.

Het zingen van de psalm gebeurt “op ‘De hinde van de dageraad’”. Terwijl de psalm de diepe duisternis van het unieke lijden van de Heiland aan het kruis beschrijft, vinden we in het opschrift ook al de lieflijkheid van de hinde, terwijl de dageraad van de overwinning gloort. De Hebreeuwse uitdrukking Ajjeleth Hasschachar betekent ‘het begin van de dageraad’. De eerste stralen van het zonlicht, vlak voor de dageraad, lijken op de horens van de hinde. Het is hier een aanduiding voor het begin van de verlossing.

David dicht deze psalm voor de koorleider. De bedoeling is dat anderen iets gaan ervaren van de inhoud van deze psalm doordat zij daarvan zingen. De melodie wordt benoemd met ‘hinde van de dageraad’. Het doet ons denken aan wat in Hooglied 6 staat: “Wie is zij die verschijnt als de dageraad…?” (Hl 6:10). Zij verschijnt op het toneel op die morgen zonder wolken. Christus heeft op het kruis in de angstige Godverlatenheid steeds gedacht aan haar die Hij zou bezitten als vrucht van Zijn werk. Het was een wezenlijk deel van de vreugde die voor Hem lag.

Het is een somber lied, maar niet zonder hoop. Deze psalm geeft het antwoord op het mysterie waarom God na de lange nacht van zonde en lijden een nieuwe dag – de dageraad – laat aanbreken: het is omdat de Heer Jezus aan het kruis tot zonde is gemaakt.

Nederlandse verzen (2-6)

Waarom hebt U Mij verlaten?

De psalm begint in Ps 22:2 op het diepst mogelijke punt met een uitroep die als het ware ook een samenvatting is van alle gevoelens die verder worden geuit. De Heer Jezus heeft de woorden “Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten” uitgeroepen aan het einde van de drie uren van duisternis, nadat Hij de beker van Gods toorn over de zonde volledig had leeggedronken (Mt 27:45-46; Mk 15:33-34). Dit heeft nooit een mens en zeker geen gelovige ooit beleefd, ook David niet.

Christus roept tot God, Die Hij aanspreekt als “Mijn God”. Hij doet het in dit vers twee keer achter elkaar, wat de intensiteit van Zijn roep vergroot. Hij is de enige Mens Die in volle waarheid God ‘Mijn God’ kan noemen. Dit is zo geweest gedurende Zijn hele leven, vanaf de moederschoot (Ps 22:11), tot en met de eerste drie uren op het kruis. Hij is altijd in gemeenschap met God Zijn weg gegaan. Er is nooit een wanklank in die gemeenschap geweest.

En die God, met Wie Hij in een zo nauwe gemeenschap heeft geleefd, heeft Hem verlaten. Hij stelde Zijn vraag naar het ‘waarom’ niet omdat Hij dat niet wist. Hij wist als geen ander dat God geen gemeenschap met de zonde kan hebben. God moest Hem verlaten omdat Hij Hem tot zonde maakte (2Ko 5:21).

Christus was in deze drie uren van verlatenheid het ware zondoffer. God had het zwaard van Zijn oordeel doen ontwaken tegen Hem, Die Hij “Mijn Herder” en “Mijn Metgezel” noemt en met Wie Hij volmaakte gemeenschap had in Zijn leven op aarde (Zc 13:7). Het voor ons onbevattelijke gebeurde in die drie uren: “Het behaagde de HEERE Hem te verbrijzelen” (Js 53:10). Dit gebeurde als straf over de zonde, niet Zijn eigen zonde, maar plaatsvervangend voor de zonde van anderen die Zijn offer hebben aangenomen.

Mensen in de hel zullen nooit kunnen vragen ‘waarom’ God hen heeft verlaten, want zij hebben nooit een levende relatie met God gehad. Zij weten ook waarom zij daar zijn. De Rechtvaardige vraagt ‘waarom’ God Hem had verlaten, opdat ieder die Hem kent als het ware zondoffer, het antwoord zou geven: ‘Het is om mij.’ Christus wist het, maar de vraag moet ons aanspreken.

Het is van belang eraan te denken dat de Heer Jezus als Mens door Zijn God werd verlaten. Als de eeuwige Zoon is Hij niet door Zijn Vader verlaten. Negens lezen we in Gods Woord dat de Vader Hem heeft verlaten. We lezen integendeel dat de Vader met Hem was (Jh 8:29; Jh 16:32; vgl. Gn 22:6; 8). Nooit kan de eeuwige Zoon door de eeuwige Vader verlaten worden. Ook in de drie uren van duisternis, toen God Zijn Zoon als in het vlees gekomen, dat is de Mens Christus, verliet, had de eeuwige Zoon volmaakte gemeenschap met de eeuwige Vader. We hebben hier met een geheimenis te doen dat wij niet kunnen begrijpen, maar dat door het geloof wordt aanvaard en bewonderd.

Dat het gaat om de Heer Jezus als Mens, zien we ook aan de zeven kruiswoorden die Hij heeft gesproken. Het eerste en het laatste kruiswoord leidt Hij in met ‘Vader’. Hier, in Psalm 22, staat het vierde kruiswoord, het middelste van de zeven. Daarin spreekt Hij niet tot Zijn Vader, maar tot Zijn God.

Het is een bijzondere uitroep. Dit vers wordt hier in het Hebreeuws door David uitgesproken. In de aanhaling in Mattheüs en Markus staat het in het Aramees, met daarbij de vertaling in het Grieks (Mt 27:46; Mk 15:34). Dit betekent dat dit vers in alle drie talen die gebruikt zijn voor het schrijven van de Bijbel, in de Bijbel voorkomt. Dit is het enige vers in de Bijbel waarmee dit is gebeurd. Het onderstreept het belang van deze uitroep. Ook dat deze psalm ermee begint, maakt het belang duidelijk.

Na Zijn vraag waarom God Hem heeft verlaten, stelt Hij een tweede vraag. Die vraag is waarom God ver van Zijn verlossing is. Dat God “ver” van Zijn “verlossing” was, betekende voor de Heer een peilloos diep lijden. Als er altijd een nauwe gemeenschap met iemand is, wordt het direct gevoeld als er enige verwijdering in die gemeenschap ontstaat. Tussen de Heer Jezus en Zijn God was niet slechts enige verwijdering gekomen, maar een diepe breuk waardoor de afstand ver en onoverbrugbaar was geworden. De woorden van Zijn jammerklacht klonken als het brullen van een leeuw. Deze woorden, de uitingen van iemand die in diepe nood en diep lijden is, werden door de onoverbrugbare afstand niet gehoord. Er was geen hand om te verlossen en geen oor om te horen.

De Heer Jezus heeft “overdag” geroepen, maar God antwoordde niet (Ps 22:3). Hij heeft “’s nachts” geroepen, maar Hij kwam niet tot stilte. Hij bleef roepen. Hij zei dit tijdens Zijn lijden aan het kruis. We kunnen bij ‘overdag’ denken aan de eerste drie uren aan het kruis, dat is van 9-12 uur, en bij ’s nachts’ aan de drie uren van duisternis aan het kruis, dat is van 12-15 uur. In deze uren aan het kruis wordt een eeuwigheid samengebald.

Ondanks het feit dat God ver van de Heer was en Hem niet verloste en niet hoorde, was er bij de Heer geen enkele twijfel over de heiligheid van God (Ps 22:4). Hij bevestigde die juist. Hij rechtvaardigde God in Zijn verlaten van Hem juist omdat God heilig is en daarom niets met Hem, Die Hij tot zonde had gemaakt, te doen kon hebben.

God troonde, dat wil zeggen vestigde Zijn regering, op de lofzangen van Israël. De lofzangen van Israël werden in de tempel gezongen, in de voorhof bij het altaar. De lofzangen kwamen uit de mond van hen die Hem prijzen voor Wie Hij voor Zijn volk is. Zij waren op de plaats waar Hij met hen gemeenschap had. De Heer Jezus was buiten de stad, buiten het heiligdom waar Hij tot zonde werd gemaakt.

De Heer herinnert God drie keer aan het vertrouwen dat de vaderen op Hem hadden en dat zij door Hem werden bevrijd (Ps 22:5-6). Dat bewijst dat God altijd trouw is geweest en altijd in staat is geweest om te bevrijden! Nooit had iemand tevergeefs een beroep op de trouw en de hulp van God gedaan, ook David niet (Ps 9:10). God stelt nooit iemand teleur die in oprechtheid een beroep op Hem doet.

Bij de vaderen – en ook bij ons – betekent het van God verlaten zijn alleen dat wij in de nood van het lijden en vervolging geen uitzicht hebben op verlossing, waardoor wij ons door God verlaten voelen. We roepen desondanks tot God. En God verhoort op Zijn tijd en Zijn wijze altijd zulk roepen om hulp. Een gelovige zal altijd de nabijheid van God te midden van het lijden kunnen ervaren. Zo was het niet bij de Heer Jezus.

Wat de Heer Jezus ervoer, was uniek. De Heer heeft altijd opgeroepen om op God te vertrouwen en heeft dat Zelf ook altijd gedaan. En nu werd Hij Zelf verlaten. Dat was omdat Hij in die uren het voorwerp van de toorn van God was, vanwege het feit dat God Hem tot zonde had gemaakt. Daarom kon God Zijn roep om hulp toen niet beantwoorden.

Met deze verzen, die gaan over de drie uren duisternis waarin de Heer Jezus tot zonde werd gemaakt en God Hem niet verlost van Zijn vijanden, begint de psalm. De gevoelens van het lijden dat Hem door mensen is aangedaan, volgt hierna, hoewel dat feitelijk aan het lijden dat Hem door God is aangedaan vooraf is gegaan.

Copyright information for DutKingComments