Psalms 22:21

Nederlandse verzen (20-22)

Roep om verlossing

Nog één keer richt de Heer Zich met al Zijn nood tot God, Zijn God. God, Zijn enige Steun en Toeverlaat, heeft Hem verlaten. Alle mensen, opgehitst door de satan, zijn vol spot en haat tegen Hem. In Zijn nood roept Hij het uit en vraagt of God, Die nu zo ver weg is, toch niet ver weg blijft (Ps 22:20). Hij vraagt of God als Zijn sterkte Hem toch spoedig, met haast, te hulp zal komen om Hem te redden en te verlossen. Hier spreekt geloof in God Die Hem heeft verlaten. Ondanks de realiteit van de verlatenheid blijft Hij vertrouwen op Zijn God.

Hij vraagt God om “Mijn ziel”, dat is Hij Zelf in Zijn diepste gevoelens, “van het zwaard” te redden (Ps 22:21). Dat zwaard drukt zwaar op Hem. Zijn onuitsprekelijke en onbeschrijfelijke eenzaamheid brengt Hij tot uitdrukking door Zich aan God voor te stellen als “Mijn eenzame”. Door die eenzaamheid voelt Hij “het geweld van de hond”, de heidense machten, des te sterker.

Hij voelt Zich in “de muil van de leeuw” (Ps 22:22a). De satan, hij is die leeuw, en al zijn demonen hebben de goddeloze massa van het godsdienstige volk opgezweept en hen tot de grofste uitingen van spot en smaad gebracht. Christus ziet het volk als “wilde ossen” die Hem op de hoorns hebben genomen (Ps 22:22b).

We zien in deze verzen de vraag om een drievoudige verlossing:

1. Van het zwaard (Ps 22:21a; vgl. Zc 13:7), dat is van Gods zijde.

2. Van het geweld van de hond (Ps 22:21b), dat is van de zijde van de mens.

3. Van de muil van de leeuw (Ps 22:22a), dat is van zijde van de satan.

De vraag van Christus om verlossing is niet de vraag om niet te sterven. Hij was gekomen om de wil van God te doen en Hij wist ten volle wat dat inhield. Zijn vraag is niet om van de dood te worden verlost, maar om uit de dood te worden verlost, dat wil zeggen dat Hij zou worden opgewekt (Hb 5:7). Die vraag is verhoord, zoals we in de laatste regel van Ps 22:22 horen. Hier komt de grote wending in deze psalm.

Het gebed van de Heer is verhoord in de opstanding (Ps 22:22c; Ps 21:5). In wat volgt, is alles verdwenen wat van de zonde van de mens is, want het is geoordeeld in de drie uren van duisternis. De klacht is veranderd in een lofzang. De klaagpsalm is veranderd in een lofpsalm. Het lijden ligt voorgoed achter Hem. Wat in de volgende verzen volgt, laat zien dat God woont op de lofzangen van Israël. Het is één grote lofzang op God te midden van een steeds wijder wordende kring, tot er van de hele aarde één grote lofzang tot God opstijgt. De tarwekorrel die in de aarde is gevallen en is gestorven, gaat nu veel vrucht dragen (Jh 12:24).

Het lijden dat de Heer is aangedaan door mensen, heeft oordeel voor de mensen tot gevolg. Het lijden dat Hem is aangedaan door God heeft verzoening en zegen voor de mens tot gevolg. Christus is in deze psalm het zondoffer, het offer voor de zonde. Hij is tot zonde gemaakt, wat wil zeggen dat God Hem tot de bron van de zonde maakte en die in Hem oordeelde (2Ko 5:21). Wat daaruit voortvloeit, is niets anders dan pure genade en zegen voor de mens. Hij heeft het werk helemaal alleen volbracht, maar in de resultaten delen ontelbaar miljoenen verlosten (Jh 12:24).

Na de overwinning van Christus over zonde, wereld en dood volgt geen oordeel over de vijanden, maar zegen voor de Zijnen. Het uiteindelijke resultaat van het werk van de verzoening is zegen voor de hele mensheid in het vrederijk en voor alle gelovigen in de eeuwigheid (Ko 1:20-22). Hij is het Lam van God Dat op grond van Zijn verzoeningswerk de zonde van de wereld zal wegnemen (Jh 1:29).

We moeten eraan denken dat tussen de overgang van klacht naar lofzang een periode van nu ongeveer 2000 jaar ligt. Wat tot en met Ps 22:22b wordt beschreven, heeft plaatsgevonden bij de eerste komst van Christus. Wat vanaf Ps 22:22c wordt beschreven verplaatst ons naar Zijn opstanding en de gevolgen daarvan bij Zijn tweede komst. We gaan om zo te zeggen van de heuvel Golgotha naar de Olijfberg.

Copyright information for DutKingComments