Psalms 22:22-31

Nederlandse verzen (23-28)

Verhoord en lofgezang

Na Zijn opstanding is Zijn eerste gedachte de Naam van Zijn God aan Zijn broeders te vertellen om vervolgens samen met hen bij wie Hij in het midden is, God te prijzen (Ps 22:23). Hij is de Zoon Die de Vader kent en Hem openbaart en verklaart (Mt 11:27; Jh 1:18). Zijn broeders zijn Zijn discipelen aan wie Hij door Maria hun nieuwe verhouding tot Zijn Vader en Zijn God bekend laat maken (Jh 20:17).

Omdat Hij is opgestaan, kan Hij Zijn discipelen Zijn opstandingsleven geven (Jh 20:22), waardoor Hij hen in dezelfde verhouding tot Zijn Vader plaats als Hijzelf heeft. Toch maakt Hij hen niet volledig een met Zich in Zijn positie voor de Vader, maar handhaaft Hij daarin een onderscheid. Hij spreekt niet tot hen over ‘onze’ Vader, maar over “Mijn Vader en uw Vader” en “Mijn God en uw God” (Jh 20:17). Op de opstandingsmorgen zien we Hem te midden van hen verschijnen (Jh 20:19) en een week later nog een keer (Jh 20:26).

Zijn discipelen zijn profetisch het overblijfsel van Israël, het ware Israël in de toekomst. In onze tijd vormen zij de kern van de gemeente die op de Pinksterdag ontstaat. De gemeente is in het Oude Testament een verborgenheid. Door het citaat van dit vers in het Nieuwe Testament krijgt ‘de gemeente’ de hogere betekenis van de nieuwtestamentische gemeente (Hb 2:11-12). ‘In het midden van de gemeente’ is dan de nieuwtestamentische gemeente (vgl. Mt 16:18; Mt 18:20). Hij openbaart Zijn tegenwoordigheid waar de gemeente samenkomt. Hij stemt de lofzang aan in de harten van de Zijnen. Daarom is het ook zo belangrijk dat iedere gelovige aanwezig is, want Hij is daar.

Dan horen we over “alle nakomelingen van Jakob” en “alle nakomelingen van Israël” (Ps 22:24). Hier zegt de Heer Jezus tegen de gelovigen uit Israël dat ze de HEERE zullen eren en vrezen. Zij zijn niet slechts toehoorders van de lofzang van David, maar worden opgeroepen om mee te doen met deze lofzang. Wie Hem eert, vreest Hem. Eerbied en ontzag gaan samen.

De Heer Jezus spreekt over Jakob en Israël. De naam Jakob herinnert aan het falen, de naam Israël spreekt van wat God van Jakob heeft gemaakt. Wij zullen ook nooit vergeten wat we waren en Hem altijd vol ontzag eren voor wat Hij voor ons heeft gedaan en van ons heeft gemaakt.

In Ps 22:25 spreekt het overblijfsel. Wat zij zeggen, bewijst dat ze zich ervan bewust zijn dat ze alle zegen aan Hem te danken hebben, Die zij hier “de ellendige” noemen. Ze hebben er inzicht in dat God “de ellendige in zijn ellende niet veracht en verafschuwd heeft”, wat Zijn volk wel heeft gedaan. God heeft Zijn aangezicht wel voor Hem moeten verbergen, maar het niet verborgen gehouden. Hij heeft de Ellendige verhoord, toen Hij tot Hem riep en Hem uit de doden opgewekt (Hb 5:7-8).

In Ps 22:26 spreekt Hij Die de Ellendige was. Alle lof die Hij uitspreekt met de Zijnen tot eer van God, komt van God, zo zegt Hij. Ook na Zijn opstanding geeft Hij alle eer aan God, zoals Hij altijd in Zijn leven heeft gedaan (Jh 7:18; Jh 17:4). De “grote gemeente” is het aardse volk van God in het vrederijk na de periode van de nieuwtestamentische gemeente. In die grote gemeente zal Christus alle geloften nakomen die Hij in Zijn nood gedaan heeft.

Zijn geloften hielden in dat Hij God zou prijzen na Zijn verlossing uit Zijn ellende. Deze geloften van lofprijzing van God komt Hij na “in bijzijn van wie Hem vrezen”. Zijn gelofte is een dank- of vredeoffer in de vorm van een gelofteoffer. Het mag in tegenstelling tot het gewone dank- of vredeoffer ook op de tweede dag worden gegeten (Lv 7:15-16). Daarvoor worden de zachtmoedigen uitgenodigd (Ps 22:27).

Zij die God vrezen, zijn “de zachtmoedigen” of beter ‘ootmoedigen’. Het zijn gelovigen die in de moeilijke tijden gebukt zijn gegaan onder het onrecht, maar hun verwachting op God hebben gesteld. Het woord ‘ootmoedigen’ heeft de betekenis van ‘nederig van geest’ zijn (Js 57:15) omdat zij beven voor Gods Woord (Js 66:2). Juist zij, die vanwege hun trouw aan de Verlosser veel ontbering hebben geleden, krijgen overvloedig te eten, tot verzadiging toe. Zij beërven met Hem de aarde (Mt 5:5) en mogen, net als Mefiboseth, eten van de tafel van de Koning (2Sm 9:13).

Dit is het gezelschap van “wie de HEERE zoeken”. Er is voor hen alle aanleiding Hem uitbundig te loven. Ze hebben veel tot Hem gebeden in hun nood en ook zij zijn verhoord. Nu loven ze Hem aan Wie ze alle zegen te danken hebben. Dat doen ze niet slechts een ogenblik of een wat langere periode, waarna hun lofprijzing weer verzwakt en verdwijnt. Nee, hun harten, die vol zijn van lofprijzing, zullen “eeuwig leven”. Dit betekent dat zij eeuwig in gemeenschap zullen zijn met Hem, Die “levend tot in alle eeuwigheid” is (Op 1:18) en Die alles zo wonderlijk ten goede heeft doen keren.

Nadat het overblijfsel en het hele volk hebben ingestemd met de lofzang die in Ps 22:23 door de Heer Jezus in het midden van de gemeente is begonnen, wordt de kring nog weidser: alle einden van de aarde worden er nu in betrokken (Ps 22:28). Hier wordt de belofte van Genesis 22 vervuld (Gn 22:18). De vervulling vindt plaats doordat de Heer Jezus Koning wordt over de hele aarde. Het gelofteoffer blijkt tevens een dank- of vredeoffer voor de volken ter inwijding van de Koning der koningen en Heer der heren.

Ook onder de volken heeft Christus vrucht op Zijn werk, ook daar zullen mensen zich tot God bekeren. Zij “zullen eraan denken” dat de HEERE de Allerhoogste is “en zich tot Hem bekeren”. De “geslachten van de heidenvolken” hadden God vergeten en hebben hun afgoden gediend. Daarom heeft God “in de voorbije geslachten alle volken op hun eigen wegen laten gaan” (Hd 14:16). Daaraan is nu een einde gekomen. Het overblijfsel zegt van hen tegen God dat zij zich voor Zijn aangezicht in aanbidding “zullen neerbuigen”. Dan is de belofte vervuld die aan Abraham is gedaan, dat in hem alle geslachten van de aarde gezegend zullen worden (Gn 12:3b; Gn 18:18; Gn 22:18; Gn 26:3-4).

Nederlandse verzen (29-32)

Het Messiaanse rijk

De laatste verzen van de psalm beschrijven de algemene heerschappij van de Messias, “want het koningschap is van de HEERE” (Ps 22:29). Na het lijden en de diepe vernedering komt de verheerlijking in het vrederijk. We zien hier weer het wonder dat de Messias en Jahweh dezelfde Persoon zijn. Het koningschap wordt aan de HEERE toegeschreven, terwijl de Heer Jezus, de Messias, de Koning is. Christus oefent het koningschap niet namens God uit, want Hij is Zelf de waarachtige God (Hb 1:8). Hij laat Zijn absolute recht op de heidenvolken gelden, want “Hij heerst over de heidenvolken” (vgl. Dn 7:13-14; 27).

In Ps 22:30 worden drie categorieën mensen genoemd die alle klassen van personen bevatten.

1. “Alle groten der aarde” zijn de rijke en voorspoedige mensen, de mensen in aanzien. Hoewel het voor hen moeilijk is om behouden te worden, is het niet onmogelijk, want bij God zijn alle dingen mogelijk (Lk 18:25-27; vgl. Mt 27:57; 1Ko 1:26). “Zij zullen eten en zich neerbuigen.” Dit lijkt te verwijzen naar het eten van het dank- of vredeoffer, de gemeenschapsmaaltijd van Gods volk, waarvan allen die rein waren, mochten eten (Lv 7:11-21; vgl. Js 25:6). Het is een maaltijd waarbij God gedankt werd en men zich voor Hem neerboog.

2. De tweede categorie is die van “allen die in het stof neerdalen”. Dit zijn zij die verdrukt zijn geweest, die in nood en verdriet zijn geweest. Zij hebben aan het leven gewanhoopt, waarvan ‘in het stof neerdalen’ spreekt. Ze voelden ‘het stof van de dood’ als heel dichtbij.

3. De derde categorie, die veel overeenkomst heeft met de tweede, zijn zij die “hun ziel niet in het leven kunnen behouden”. Zij hebben gebrek gehad aan de meest noodzakelijke levensbehoeften en hadden niets waarmee ze zichzelf in leven konden houden. Het zijn de armen, de zwakken, de zieken, de hulpelozen.

De tweede en derde categorie zullen evenals de eerste categorie deel hebben aan de zegen van het vrederijk als gevolg van het werk van de Heer Jezus. Daarvoor zullen zij “voor Zijn aangezicht” in aanbidding “neerbukken”.

De zegen van het vrederijk, waarin alle geslachten delen die hiervoor zijn beschreven, zal aan “het nageslacht” worden doorgegeven (Ps 22:31). Dat nageslacht “zal Hem dienen” (vgl. Js 59:21). Het zal “aan de Heere worden toegeschreven tot in generaties”. Elke komende generatie die in het vrederijk geboren wordt, is van Hem. Dat maakt de naam waarmee God hier wordt genoemd duidelijk. De naam ‘Heere’ is Adonai, dat betekent de Gebieder, de soevereine Heerser. Het nageslacht waarover hier wordt gesproken, behoort Hem toe en zal niet worden geofferd aan de afgoden, zoals dat in vroegere geslachten is gedaan (Lv 18:21; Lv 20:2-3; 2Kn 16:3; 2Kn 21:6; Jr 7:31).

Allen die door de verschrikkelijke tijd van de grote verdrukking heen zijn gegaan, zullen over de indrukwekkende redding van God en Zijn gerechtigheid vertellen aan hen die in de tijd van het vrederijk worden geboren (Ps 22:32). Zij zullen spreken over wat de Heer Jezus heeft volbracht. Wij mogen het ook aan onze kinderen vertellen.

Elke generatie “zal komen en Zijn gerechtigheid verkondigen aan het volk dat geboren zal worden”, dat is de volgende generatie. Het vrederijk is gegrond op de gerechtigheid van God waaraan door de Heer Jezus op het kruis is voldaan. De verkondiging die wordt doorgegeven, is: “Hij heeft het gedaan.” Het herinnert aan het laatste kruiswoord van de Heiland: “Het is volbracht!” (Jh 19:30). Dit kruiswoord zal de hele eeuwigheid door schallen (vgl. Op 21:6a).

Copyright information for DutKingComments